Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Journalist, los niet op maar zoek uit

Journalistiek Er schuilt een gevaar in opbouwende journalistiek, schrijven Thomas Muntz en Jeroen Trommelen. Journalisten die de wereld beter willen maken, zijn niet oprecht nieuwsgierig.

In de aflevering van interviewserie Kijken in de ziel waarin journalist Coen Verbraak collega-journalisten interviewt, zit een huiveringwekkend moment. Verbraak ondervraagt Dominique Weesie, hoofdredacteur van GeenStijl-omroep PowNed en voormalig verslaggever van De Telegraaf, over de tijd waarin die krant openlijk actie voerde tegen zowel files als rekeningrijden en carpoolstroken. Ook het spoor was een puinhoop, vertelt hij.

„De hoofdredactie zei: ‘Je hebt een week om de directie van de spoorwegen weg te krijgen’.”

„En is dat gelukt?”, vraagt Verbraak.

Afgemeten: „Ja. Vier dagen.” Daar was niets mis mee, vond Weesie. De Telegraaf kan nu eenmaal campagne maken. Verbraak reageert ietwat verbouwereerd: „Het klinkt bijna als een hoger doel.”

Dat hogere doel kennen alle journalisten wel, dat noemen we impact. Weinig journalisten werken graag maandenlang (of zelfs maar vier dagen) aan een productie die ze zelf relevant en belangrijk vinden, om bij publicatie te merken dat de maatschappelijke reactie vrijwel nihil is. Dan zijn ze teleurgesteld, omdat het nieuws geen impact heeft gehad.

En toch zullen veel journalisten haarfijn aanvoelen dat Weesie en De Telegraaf hier te ver gingen – zoals zoveel mensen met ‘een hoger doel’.

De vraag naar journalistieke impact is een existentiële. De vraag: ‘Hebben we impact’ wordt al gauw begrepen als: ‘Doen we ertoe?’ Of: ‘Maakt het uit wat we doen?’ Of nog ernstiger: ‘Wat zullen we eens doen om ertoe te doen?’ Dat leidt tot acties die een hoop kabaal opleveren maar weinig betekenen. Het ‘wegsturen’ van een spoorwegdirectie of minister bijvoorbeeld, lijkt een flinke journalistieke prestatie, maar betekent weinig als de onderliggende misstand intact blijft. Wie zich richt op de uitvoerende poppetjes, vergeet het vergrootglas boven de structuur te leggen of heeft daar geen tijd meer voor.

Journalisten of hoofdredacties die precies weten hoe ze willen scoren, staan bovendien het eigen onderzoek in de weg. Dat geldt voor ouderwetse, opiniërende actiejournalistiek als die van De Telegraaf en Geen Stijl, maar ook voor de keurig ideologisch verpakte ‘nieuwe’, ‘constructieve’, ‘civiele’ of andere neologisme-journalistiek, zoals die ooit bedreven werd door BrandpuntPlus. Ook die is eenzijdig gericht op impact, op journalistiek die iets in beweging brengt. En ze heeft vaak, net als de ouderwetse actiejournalistiek, heel precies in gedachten wát die beweging zou moeten zijn.

Lees ook: Brandpunt+ wil meer goed nieuws brengen, met blije ouderen in een hofje

Het rare van deze vernieuwing is dat het helemaal geen vernieuwing is, maar een terugkeer naar de oude zuilenjournalistiek. Decennialang werd het publiek binnen zo’n zuil bediend met gewenste waarheden. Dat schiep een band en versterkte de saamhorigheid – iets waar velen kennelijk nu opnieuw naar verlangen.

Misschien is dit één van de redenen waarom dit soort journalistiek, in een nieuwe jas, weer wordt gezien als hoopgevend en modern. Omdat ze ‘een relatie aangaat met het publiek’, ‘iets teweegbrengt’ of ‘nieuwsconsumenten weet te mobiliseren’.

Constructieve journalistiek

Een prominent voorbeeld is de ‘constructieve journalistiek’. De opleiding journalistiek aan de Hogeschool Windesheim heeft een lector in constructieve journalistiek. Het KRO/NCRV-programma BrandpuntPlus was korte tijd constructief, net als het Vlaams VRT-Journaal. Webmedium de Correspondent is, als het even kan, constructief en oplossingsgericht. Daar schuilt een gevaar in.

Opbouwende journalistiek stelt zichzelf een doel en ziet zichzelf als middel. Doel is om concrete verbetering in de wereld tot stand te brengen en dat gebeurt door middel van constructieve verhalen die bovendien positief van toon moeten zijn omdat het publiek anders zou afhaken. Het maakt, grappig genoeg, constructieve journalistiek net zo voorspelbaar en net zo waardeloos voor het publieke debat als het hersenloos overtikken van quootjes of het bedenken van rare koppen om extra clicks te krijgen. Niet omdat een journalist geen standpunt mag hebben, maar vanwege het tegendeel: het vastpinnen van zo’n doel belemmert de journalist bij het innemen van een afgewogen standpunt.

Lees ook: Vroeger was de pers niet beter

Dit is geen betoog tegen ‘geëngageerde’ journalistiek – mits het engagement vooral uit keuzes en thema’s blijkt. Wie veel onderzoek steekt in het ontrafelen van de werkwijze van de schuldenindustrie; in belastingontwijking door grote bedrijven of de vraag waarom werken zonder vast arbeidscontract in België (nog) niet de norm is geworden en in Nederland wel, verraadt daarmee een maatschappelijke visie. Maar die overtuigt alleen wanneer het onderzoek oprecht nieuwsgierig is en ook de resultaten meldt die misschien niet passen in de puzzel van de oplossing.

Dat is journalistiek die wellicht ook de lezer, kijker of luisteraar overtuigt die niet tot de community behoort.

‘Er verandert niets’

Afgelopen zomer gingen Nieuwsuur-reporter Bas Haan en de Correspondent-verslaggever Jesse Frederik met elkaar in discussie op de podcast Spodlicht. De Correspondent overschrijdt bewust de grens tussen journalistiek en activisme en is daar trots op. Ze wil immers bijdragen en constructief zijn. Frederik was daarom mede-initiatiefnemer van een manifest tegen de schuldenlast van Nederlanders in moeilijke financiële omstandigheden, en voert daarvoor een actieve, positieve lobby in de politiek. Citaat: „Ik dacht op een gegeven moment: ik kan nog wel tien verhalen schrijven, maar dan verandert er nog niets.”

Waarop Bas Haan vraagt wat Frederik zou doen wanneer hij zou ontdekken dat de grootste bestrijder van armoede in Nederland, die op het punt staat iets belangrijks te bereiken, óók een fraudeur en oplichter zou blijken te zijn. „Zou je dat dan opschrijven?”

Dat zou niet vanzelf spreken, antwoordt Frederik. „Ik vind dat een moeilijke vraag.”

„Helemaal niet”, stelt Haan. Wie twijfelt of dit soort relevante feiten gemeld moeten worden, laat precies zien waarom journalisten niet ‘constructief’ moeten willen zijn. Omdat ze daarmee het domein van de journalistiek verlaten.

Afgelopen maand publiceerde The New York Times een spectaculair onderzoek naar de belastingontduiking van vader en zoon Trump. De onthulling bracht informatie naar buiten waarmee de belastingdienst de president voor tientallen miljoenen dollar aan boetes zou kunnen opleggen, wat hem tot crimineel zou maken. Dat gebeurde niet. Er gebeurde eigenlijk helemaal niets.

Verwachten we nu van The New York Times dat ze een actiegroep opricht, Impeach Donald Trump, waarin het maatschappelijk verzet tegen de president wordt georganiseerd en advocaten worden ingehuurd ten behoeve van een strategie voor vroegtijdige afzetting? Hopelijk toch niet. Hopelijk gaat de krant gewoon door met het onderzoeken en schrijven van nieuwe verhalen, zo mogelijk over hetzelfde onderwerp. In de ijzeren overtuiging dat dát haar taak is. En dat die uiteindelijk op eigen kracht, waarschijnlijk op een onverwacht moment, maatschappelijk rendement zal opleveren.

Nuttige idioten

Niet iedereen heeft daar vertrouwen in. Journalist Joris Luyendijk bijvoorbeeld. Hij pleit zelfs tégen onderzoeksjournalistiek. Wat ooit gold als hoogste vorm van journalistiek, onderzoeksjournalistiek, ondermijnt nu juist de democratie, was de stelling van zijn toespraak op een internationale journalistiek conferentie in Mechelen in mei van dit jaar. Luyendijk vraagt zich „met enige tegenzin” af of onderzoeksjournalisten met hun kritische blik op de huidige democratie niet het gevaar lopen de nuttige idioten te worden van „demagogen en protestpartijen”.

Het werk van onderzoeksjournalisten gedijt alleen bij een betrouwbare, integere en coherente politieke oppositie, redeneert Luyendijk. En die bestaat volgens hem niet meer in de meeste landen in het democratische Westen. Daar zitten de Wildersen, de Baudets, de nationale fronten en eurosceptici in de oppositie. En die gedijen alleen maar bij sombere verhalen die het falen blootleggen van de democratie.

Volgens Luyendijk bestaat er kennelijk goede en slechte impact. Bij die laatste heeft de onderzoeksjournalist zijn werk niet goed gedaan of een te gevoelig onderwerp gekozen. Dat is geen onschuldige redenering: het is een mes in de rug van de onderzoeksjournalistiek.

Zou het argument ook opgaan in Polen of Slowakije of Hongarije waar de ‘constructieve’ krachten in de oppositie zijn? Mogen journalisten daar wel uitzoeken wat de instituties fout doen en in Nederland en Vlaanderen niet?

Ontwrichtend?

En voedt goede onderzoeksjournalistiek inderdaad wel de „demagogen en protestpartijen”, zoals Luyendijk beweert? Afgelopen jaar brachten Nieuwsuur en NRC een onthulling die een krachtige groeibevorderaar had kunnen zijn voor islamofobische partijen en de ‘vrijdenkers’ op de rechterflank van Twitter. Het ging over de geldstromen van radicale, salafistische organisaties uit Koeweit en Saudi-Arabië naar Nederlandse moskeeën.

Het was groot nieuws. Maar was het tevens ontwrichtend omdat het óók koren op de molen is van extreemrechts? Dat viel reuze mee. De Tweede Kamer, kritische columnisten en het publieke debat trokken het probleem naar zich toe. De democratie werd niet ontmanteld en er volgden geen pogroms. De lijst liet trouwens ook zien hoeveel moskeeën er niet door salafisten worden gefinancierd en hoe beperkt dat probleem in feite is.

Goede onderzoeksjournalistiek is duur en heeft een onzekere uitkomst. Dat zijn twee belangrijke redenen waarom het genre permanent onder vuur ligt bij uitgevers en omroepmanagers. Zij rekenen het liefst met journalistiek die meetbare impact heeft in clicks, verkoop-, kijk- of luistercijfers.

Het is verleidelijk daaraan toe te geven, zoals met onthullingen die koppen doen rollen of met verhalen die over bekende personen gaan in plaats van zaken of structuren. Maar dat doet geen recht aan de wereld zoals die is. Een wereld waarin, zoals we weten, de vleugelslag van een vlinder in Brazilië vele maanden later het begin blijkt te zijn geweest van een storm in Texas.

Dat vlinderverhaal is fake news, uiteraard. Het is niettemin een goede metafoor over hoe een kleine oorzaak in een chaotisch systeem zoals het weer, de beurs of het dagelijks leven, zich soms kan ontwikkelen tot een groot effect. Een metafoor over ongeplande, onvoorspelbare impact waarmee óók journalisten genoegen zouden kunnen nemen.

Correctie: in een eerdere versie van dit verhaal werd de podcast Spodlicht per ongeluk Spodlight genoemd, dit is aangepast.