Vorige week was de derde verjaardag van de Griekse Syriza-coalitieregering. Dat werpt een vraag op die ons allemaal aangaat. Varoufakis en Tsipras hielden de Grieken voor dat er maar twee alternatieven waren: toegeven aan de eisen van Dijsselbloem en de rest van de trojka, gevolgd door stijgende schuld en eindeloze stagnatie. Of draconische bezuinigingen afwijzen, zinvoller hervormen en een betere maatschappij opbouwen. Geen hemel op aarde, wel uitzicht op een eind aan massawerkloosheid en -armoede.

Op 25 januari 2015 kwam een partij aan de macht die door de media al maanden als ‘extreem-links’ was bestempeld, maar die nu toch door de rest van Europa serieus genomen moest worden. Syriza verzette zich tegen privatisering tegen afbraakprijzen. Tegen bezuinigingen op pensioenen van driehonderd euro per maand, terwijl bankierssalarissen ongeschonden bleven. Tegen het ontslaan van de schoonmaaksters bij het ministerie van Financiën terwijl er tegelijk nieuwe BMW’s aangeschaft werden. Het eerste wat de nieuwe minister Varoufakis deed was beide besluiten terugdraaien. Hij had een serieuze strategie om de belastingontduiking aan te pakken, en een realistisch plan om een houdbaar stelsel van minimale sociale zekerheid op te zetten. Extreem?

Syriza’s maatschappelijke visie was ongewoon. ‘Stabiliteit en een eerlijke verdeling, daar moet leven en werken in Griekenland om gaan draaien’, schreef James Galbraith, Varoufakis’ vriend en onbezoldigd adviseur in Athene. De Amerikaanse hoogleraar economie vervolgde: ‘Wie rijk wil worden gaat toch wel weg. Met de rest kun je aan een goede maatschappij bouwen’. De ‘good society’ die vanouds de visie van de sociaal-democratie geweest was. Maar toen in de jaren negentig de ideologische veren afgeschud waren, verwerd die visie tot een vaag vergezicht. Iets waar Europese regeringsleiders nog slechts beschaamd, maar liever helemaal niet meer over praatten.

Tot Syriza op het toneel verscheen. Ze leek begin 2015 de wind mee te hebben. Podemos was in Spanje een bedreiging voor de centrum-rechtse Rajoy, in Portugal was de socialistische partij van Costa aan het opkomen. In Frankrijk was Hollande een ‘anti-austerity’ kruistocht begonnen, net als Jeremy Corbyn en Bernie Sanders in Engeland en Amerika. Er was momentum voor een linkse agenda.

Bezuinigen zonder kwijtschelding leidt niet tot herstel

Maar momentum is geen resultaat. Alleen Costa verzilverde de tijdgeest. Hij won in oktober de verkiezingen en draaide bezuinigingen terug. Uitstekende groeicijfers waren het gevolg, en de Portugese werkloosheid zakte van zeventien naar acht procent. Hollande’s woorden bleken loze praatjes. Podemos zakte weg in de peilingen, Bernie verloor van Hillary en Corbyn van May. En Tsipras tekende in juli 2015, na ongelooflijke druk van Dijsselbloem cum suis, toch voor nóg lagere pensioenen en hogere belastingen, en een derde lening van de trojka. Varoufakis vertrok om er een boek over te schrijven en DiEM25 op te richten. Tsipras vereenzelvigde zich met de trojka toen hij bij het tekenen de hoop uitsprak dat de maatregelen ‘de basis leggen voor herstel’. Zijn premierschap was juist gebaseerd op het alternatief voor die valse hoop.

En nu lezen we in de media dat Griekenland de weg naar boven gevonden heeft. Standard & Poor’s waardeerde het land in september op van ‘junk’ naar ‘investment grade’, de Financial Times schreef over een ‘stunning recovery’. De grote vraag is dus: wie had er nu gelijk – de oude Tsipras, of de nieuwe?

Naar de feiten dan maar. Griekenland heeft enkele kwartalen groei genoten, van minder dan een procent. De werkloosheid is sinds 2014 (deels door emigratie) gestaag aan het afnemen, maar ligt nog steeds boven de twintig procent. Het producentenvertrouwen is hoger dan ooit, de consumptie stijgt. Het toerisme trok aan, maar productiviteit, leningen en investeringen stagneren. De overheidsschuld is met 180 procent van het bbp hoger dan ooit. Het is een eenvoudige rekensom: te weinig groei voor te veel schuld. Varoufakis en de Tsipras van vóór juli 2015 hadden gelijk. Bezuinigen zonder schuldkwijtschelding leidt niet tot herstel. Dit scenario is nog steeds onhoudbaar. Het is een kwestie van tijd voordat nieuwe bezuinigingen zullen volgen, want de trojka vraagt altijd meer van hetzelfde.

Het is ook een kwestie van tijd voor de eurozone ergens anders getest gaat worden. De zon blijft niet altijd schijnen. Ergens zal er weer een kleine lidstaat met een groot tekort opduiken (de grote mogen altijd doormodderen). Bij onveranderd beleid zal ook die in de afgrond gestort worden. Of wordt erkend dat onder deze regels de euro geen duurzame toekomst heeft? Onlangs las ik dat Jeroen Dijsselbloem ook een boek gaat schrijven over zijn tijd in de politiek. Ik kijk ernaar uit. Wat wordt zijn antwoord op mijn vraag?