Beurtschippers
turfschepen onder zeil
Voor het vervoer van goederen en personen was men tot halverwege
de 19de eeuw aangewezen op de vele kanalen en meren in de
provincie Friesland. Tot die tijd vond men hier praktisch geen
verharde wegen. Het reizen over deze zand- en keileemwegen
was dan ook verre van gerieflijk, vooral in herfst en winter als
deze door sneeuw en regen schier onbegaanbaar waren. Het is
dan ook wel te begrijpen dat men voor het vervoer over water
koos. De beurtschepen speelden hierin een belangrijke rol. Zij
namen het geregelde vervoer van handelswaren en ook geld voor
hun rekening.
De schippers op deze beurtdiensten werden door de provinciale
en gemeentelijke overheden benoemd. Deze moesten bij hun
aanstelling een borgsom storten "voor de richtige bezorging der
aan hun toevertrouwde goederen". Een reglement met vrachttarieven
zorgde er voor dat de schipper zijn monopolie niet kon uitbuiten
door b.v. te hoge vrachtprijzen te vragen.
Pas in 1880 kwam er verandering door de wet "Tak van
Poortvliet". Voor het uitoefenen van een beurtdienst had men
vanaf dat jaar geen voorafgaande toestemming van de betrokken
gemeenten meer nodig. Aanmelding van de te openen beurtdienst
in de gemeenten waar men aanlegde was voldoende.
Elk dorp had wel een beurtschipper, ook als het niet aan een
bevaarbaar water lag zoals b.v. Oldeberkoop.
In 1855 werd door het gemeentebestuur van Ooststellingwerf een
reglement opgesteld voor het beurtveer op Leeuwarden. In "het
tarief van vrachtlonen" treffen we behalve scheepsvracht ook
wagenvracht aan.
Goederen werden vanuit Oldeberkoop met paard en wagen naar
de Schoterlandseweg in Oudehorne vervoerd. Daar lag het beurtschip
in de Nijewijk die in verbinding stond met de
Schoterlandse Compagnonsvaart. Via Heerenveen werd er naar
Leeuwarden gevaren. Passagiers betaalden voor wagen- en
scheepsvracht respectievelijk f 0,30 en f 0,60 voor een enkele reis.
Deze route werd bevaren tot de kanalisatie van de Tjonger en het
graven van de Prinsenwijk in 1887, waardoor Oldeberkoop over
water bereikbaar werd.
Feicke Wijbes
Het beurtschip "Martha" van Greelt R. Zijlstra ligt hieraan de Singel te Amsterdam.
Toen
Feicke Wijbes in 1680 de helft van een huis
in Gorredijk kocht, was hij al beurtschipper op Amsterdam en
Zaandam. Tot plusminus 1690 bleef hij in functie. In 1687 vervoerde
hij "de huishouding van Ds.Nicolaides" van Hindelopen
naar Gorredijk met als eindbestemming Lippenhuizen.
Feicke werd opgevolgd door
Jan Bruchts die door de groter wordende
concurrentie er toe overging een octrooi voor deze beurtdienst
aan te vragen. Deze werd hem door Gedeputeerde Staten
van Friesland verleend.
De eigenaren van de beurtschepen waren niet altijd schipper. Zo
kocht de kuiper
Jelle Gerbens in 1711 de helft van "het koffe ofte
kaagschip, met zeil en treil, anckers, kabels en touwen soo deselve
rit en vaart, met daarbij hare gerechtigheid van het veer ofte
vrijheit van varen vande Goeredijck en Corteswaegen op
Amsterdam en Sardam, breder vermogens het octroijbrief en
bescheiden daarvan sijnde". Jelle betaalde 1200 Caroliguldens.
Reeds het volgende jaar verkocht hij zijn helft van het schip aan
Wijbe Feickes, een zoon van bovengenoemde Feicke Wijbes. De
Potschipper
De motorboot Koopmans Welvaren,eigenaar Jan Houtstra varende van Gorredijk op Appelscha in de sluis te Gorredijk.
andere helft was in eigendom van
Johannes Alberts.
Wijbe bevoer dit kaagschip met zijn broer
Broer Feickes, die in
1697 getrouwd was. Van zijn 4 kinderen werd zoon Jelle ook
schipper. In 1749 stond hij ingeschreven als "suitelende schipper",
een andere benaming voor "potschipper". Deze verkochten
voornamelijk serviesgoed, potten en pannen, vandaar de naam.
De andere zoon,
Feicke Broers, was een avonturier. Hij hield
zich in de nachtelijke uren bezig met het smokkelen van goederen
en drank over de Fries-Drentse grens.
In die tijd moest van handelswaar die de provinciegrenzen legaal
passeerde invoerrechten worden betaald. Op één van deze smokkeltochten,
in de nacht van 3 op 4 juli 1728 werd Feicke bij de
Fries-Drentse grens bij Noordwolde door chergers betrapt en in
het daarop volgende vuurgevecht doodgeschoten. Hij was toen 28
jaar en sedert 1722 gehuwd. Zijn weduwe woonde tot haar overlijden
in 1777 in Gorredijk.
Hoelang Wijbe en Broer Feickes op Amsterdam voeren is niet
duidelijk, maar voor 1723 waren zij al opgevolgd door
Bonne Tjerks.
In het kerkvoogdijboek van Lippenhuizen staat "betaald aan Fook
Folkerts, huisvrouw van Bonne Tjerks, veerman van Gorredijk op
Amsterdam, op 28 november 1723, 5 Caroliguldens voor vracht
van de klok van Lippenhuizen naar Amsterdam. Bonne Tjerks
had waarschijnlijk
Ringer Hylkes als compagnon. Deze woonde
van 1730 tot 1744 in Gorredijk. In de eerste jaren werd hij "kaagman
op Amsterdam" genoemd.
Ernst Jans
Vooraan de stoomboot Volharding van Oene Vleeshouwer.
In 1733 was dit duo al opgevolgd door de kaagschipper en
Hollandvaarder
Ernst Jans. Behalve beurtschipper was hij ook
graanhandelaar. In 1749 had hij zijn schaapjes op het droge, zijn
bezittingen werden dat jaar geschat op een waarde van 1800 gulden.
Zoon
Jan Ernstes had omstreeks dat jaar het beurtschip op
Amsterdam overgenomen. Als medevennoot had hij
Ynte Jans
aan boord, die in 1753 als schipper genoemd werd toen hij voor
"het Nut" voor 3 stuivers een brief van Gorredijk naar Amsterdam
meenam.
Ynte was een zoon van de timmerman-herbergier
Jan Ennes en
Botje Yntes Kingma. Zij woonden in de herberg op de hoek
Kerkewal/Hoofdstraat, de plaats van het latere postkantoor. Jan
Ennes overleed in 1735, maar ook Botje bleek later interesse te
hebben voor de schipperij. In 1745 kocht zij voor 1100 gulden de
helft van het veerschip van Gorredijk op Sneek.
Wellicht was haar herberg ook bodehuis, want de ligplaats van
zowel het Sneker als het Amsterdammer schip was beneden de
sluis naast de herberg.
Jan Ernstes overleed in 1778 OP 53 jarige leeftijd. Of zijn zoon
Ernst de beurt op Amsterdam overnam is niet zeker, maar 10 jaar
later werd het schip met het octrooi gekocht door
Hette Pieters de Vries.
Hette Pieters de Vries
Het beurtschip van Gorredijk op Leeuwarden tijdens een zondagse pleziervaart in Wartena .
In 1806 had deze
Hette Pieters de Vries een zeiltjalk van 22 ton die onder de naam "de
4 kinders" voer. Toen Hette in 1820 overleed was zoon Jan met
zijn 18 jaar nog te jong om de verantwoordelijkheid over het
beurtschip te dragen. Tot het bereiken van Zijn 25 jarige leeftijd
zou hij worden geholpen door zijn oom Harke Jans van Linde,
een broer van zijn moeder.
Jan was echter een losbol. Het erfdeel van zijn in 1820 overleden
vader had hij er "op schandelijke wijze verkwist en doorgebracht".
Nadien was zijn zuster Akke overleden en ook met dit
erfdeel handelde hij als voren. Toen hij totaal verarmd was had
hij zich verhuurd als remplaçant (plaatsvervanger voor een
dienstplichtige), doch daar had hij het zo bont gemaakt, dat hij
was weggezonden. In 1832 klopte hij bij de algemene armvoogdij
aan om onderstand, doch deze instantie voelde zich niet geroepen
"zulk een voorwerp" te alimenteren. De oudste zoon
Pieter
Hettes de Vries had de beurt intussen waargenomen, maar in
1824 was er al een andere schipper. In augustus van dat jaar vervoerde
Ruurd Gerrits Eisinga boeken voor het Nut van
Amsterdam naar Gorredijk.
Fokke Sijtses de Jong, getrouwd met
Ruurds zuster Fokeltje, was zijn knecht of medevennoot.
Evenals voor de beurt op Sneek en Leeuwarden was er altijd een
ruim aanbod aan vrachtgoederen met bestemming Amsterdam.
Dit zal mede de reden zijn geweest dat
Fokke Ebes de Vries,
schipper te Gorredijk, zich in 1864 tot het gemeentebestuur
wendde met het verzoek een tweede beurtveer van Gorredijk over
Oldeboorn en Akkrum naar Amsterdam op te mogen richten,
"daarbij overleggende enige gezegelde verklaringen van de voornaamste
graankooplieden te Gorredijk, Oldeboorn en Akkrum,
die daarin te kennen geven dat zij die oprichting gaarne zouden
zien".
Fokke Ebes de Vries
Het beurtschip op Sneek lost vracht tegenover de Kerksteeg te Gorredijk.
De Gemeenteraad verzocht
Eizinga zijn oorspronkelijke
vracht-lijsten van de laatste twee jaren te overleggen om deze zaak nader
te onderzoeken.
Het bleek dat er in 1862 en 1863 jaarlijks plm. f 1500,- aan
vrachtgeld was ontvangen.
Het verzoek van
Fokke Ebes de Vries werd afgewezen omreden,
"dat, al mag het tegenwoordige veer voor één schipper een
behoorlijk bestaan opleveren, een tweede op te richten beurtveer
de zaak voor beiden zodanig zou bederven dat geen der veren een
kostwinning meer zou opleveren en dus beide zouden vervallen".
Na ruim 40 jaar besloot
Ruurd Gerrits Eizinga in 1865 met de
beurt te stoppen. Hij was toen 70 jaar en droeg zijn zoon Hans
bij het Gemeentebestuur voor als zijn opvolger. Daar er op diens
levensgedrag niets was aan te merken, werd besloten aan Ruurd
eervol ontslag te verlenen en in zijn plaats
Hans Ruurds Eizinga
aan te stellen. Voorwaarde was dat hij voor zijn in diensttreding
een persoonlijke of zakelijke zekerheid van f 500,00 zou stellen.
In 1879 werd er wederom een poging gedaan om een tweede
beurt op Amsterdam op te richten, ditmaal door
Rein Greelts
Zijlstra, schipper te Drachten.
Ook dit verzoek werd behandeld door de Gemeenteraad en die
oordeelde dat een tweede beurtdienst ongewenst was. Er werd
gevreesd dat men elkaar "in de grond zou zeilen". Het verzoek
werd echter ter beoordeling aan de Gorredijkster Kamer van
Koophandel gegeven. Deze bracht een positief advies uit, maar
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, wier
toestemming ook vereist was, dachten daar anders over. In haar
jaarverslag over 1879 meldt de Kamer van Koophandel dan ook "dat het
verzoek van R.G.Zijlstra werd afgewezen".
Was dit verzoek van Zijlstra afgewezen, door het vervallen van de
octrooien en concessies kon hij een jaar later zonder bezwaren
zijn gang gaan. De Gorredijkster Kamer van Koophandel noemde dit in haar jaarverslag van 1880 "verheugend".
De beurtdienst was gedurende de laatste decennia éénmaal in de
14 dagen gevaren, maar voortaan zou de afvaart elke week plaats
vinden. De eerste jaren was er voldoende vrachtaanbod, maar
door de aanleg van tramwegen en de verbetering van het vervoer
per spoor werd dit langzaam minder. In 1882 verkocht Hans
Eizinga zijn beurtschip "Bondina" van 64 ton aan de toen 27
jarige
Willem Zweitses de Vries. Deze woonde tot 1894 in Gorredijk,
maar hoelang hij met dit overdekte kajuitschip op Amsterdam voer is niet bekend.
Het schippersgeslacht Zijlstra
De in 1906 gebouwde klipper van Greelt Zijlstra ligt aan de Molenwal te Gorredijk
In de 18de eeuw woonde dit geslacht in Oldeboorn,
zij kwamen via Smalle Ee in Drachten terecht, waar
Greelt Reins
in 1811 de achternaam "Zijlstra" aannam voor zichzelf en zijn 7
kinderen. Greelt was daar beurtschipper van Drachten op
Leeuwarden en Sneek. Dit schip had een laadvermogen van 11/2
ton. Zijn naar hem genoemde kleinzoon kocht in 1878 een
beurtdienst van Heerenveen op Amsterdam voor circa f 12.000,-.
Behalve het schip moest toen ook nog het octrooi betaald worden.
Kort na het vervallen van de octrooien opende
Rein Greelts, een
zoon van laatstgenoemde, het tweede beurtveer op Amsterdam
met het schip "de jonge Rein". Zowel in Gorredijk als in
Amsterdam had het schip een vaste ligplaats. In Gorredijk lag het
ten noorden van de hoofdbrug voor het vroegere postkantoor, in
Amsterdam aan de Singel, waar zich ook het bode-adres bevond.
Lang zou
Rein Greelts Zijlstra deze beurt niet bevaren, in 1885
kreeg hij de volksziekte tuberculose en na de winter van dat jaar
was het niet langer verantwoord om. aan boord te blijven. Hij
huurden een huis aan de Langewal in Kortezwaag waar Rein in
oktober 1886 overleed. Zijn halfbroer
Cornelis trad voorlopig aan
als beurtschipper en bleef tot het voorjaar van 1888 voor Reins
weduwe,
Jantje Hendriks Groenier, varen. Cornelis begon daarna
met een eigen schip te varen en vervoerde vracht door heel
Nederland. Op 26 november 1894 werd hij op de Zuiderzee
aangezeild. Met zijn vrouw, die 4 dagen daarvoor een kind had
gebaard, en de baakster aan boord moesten zij hals over kop het
schip verlaten. Binnen een kwartier zonk het schip, maar allen
werden gered. Cornelis was verzekerd bij de Friese Maatschappij
tot Onderlinge verzekering van schepen te Heerenveen en kon
zodoende een ander schip kopen.
Achtergebleven met 5 jonge kinderen, overwoog
Jantje Hendriks
Groenier het schip te verkopen, maar op aandringen van de
familie werd
J.Schokker in dienst genomen, die na het vertrek van
Cornelis aan boord kwam.
Behalve Jantje en 4 van haar kinderen woonden J.Schokker en
nog 2 knechten aan boord. De oudste zoon Greelt werd bij
fami-lie ondergebracht.
In 1890 werd een groter schip gekocht. Deze overdekte tjalk van
73 ton werd "de twee gebroeders" genoemd.
In december 1898 gaf Schokker te kennen als zelfstandig
schipper te gaan varen. Hij liet Haijke Pieters van der Werf in
Drachten een nieuwe tjalk bouwen, waarmee hij de beurtdienst
van Drachten op Rotterdam bevoer.
Na het vertrek van Schokker nam de toen 19 jarige
Greelt Reins
Zijlstra het roer over. Omdat zijn moeder Jantje Groenier ook
besmet bleek te zijn met T.B.C. ging zij met haar dochter Maria
Elisabeth aan de (Lange)wal wonen. Daar overleed zij in april
1899.
Tot 1902 voer
Greelt samen met zijn broer
Hendrik en zijn
zusters
Maria en Minke op Amsterdam. Zuster
Wietske had een
betrekking in die stad.
Datzelfde jaar emigreerde Hendrik met zijn 3 zusters naar
Amerika en werd Greelt alleen eigenaar van het schip. In juli
1902 trouwde hij met
Eke Berends Nijhout en 4 jaar later lieten
zij een stalen klipper bij Zwolsman in Makkum bouwen. Het
schip werd "Martha" genoemd naar hun in 1906 geboren
dochter. Dit schip had een lengte van 22 meter en een breedte van 4,75
meter. In 1916 werd er een 26 PK Kromhoutmotor in geplaatst,
tot dat jaar was er mee gezeild.
Een eerder plan om een motor in het schip te plaatsen ging om
onbekende redenen niet door. Door de Gorredijkster Kamer van
Koophandel werd daartoe in 1910 een adres aan G.S. verzonden
ter ondersteuning van het verzoek van Greelt Reins Zijlstra,
beurtschipper te Gorredijk, om met een motorschip van 20 PK de
provinciale wateren te mogen bevaren van Gorredijk naar Lemmer en Stavoren v.v.
In 1930 nam de toen 26 jarige zoon
Rein Greelts Zijlstra samen
met zijn broer
Berend de beurtdienst van hun vader over. Zij
zetten deze voort tot 1961. Tot 1964 werd er af en toe voor Firma
Johannes Ymkes de Jong met het schip ijzer gehaald, maar
daarna bleef het als opslagruimte aan de Molenwal te Gorredijk
liggen.
De beurtschippers van Gorredijk - Harlingen
Drukte in Gorredijk
Douwe Jans, afkomstig van Smalle Ee, was
ver-moedelijk de eerste schipper die vanaf plm. 1735 deze beurt
onderhield. Hij werd in 1763 opgevolgd door zijn zoon
Sietse
Douwes, die in 1812 de achternaam "Reindersma" aan zou
nemen. Het geoctrooieerde beurtschip had hij in 1789 al verkocht
aan de in Kortezwaag wonende
Wijbe Jans, die nog in 1806
"beurtman op Harlingen" werd genoemd. Dat jaar werd zijn
schip geijkt en had toen een lengte van 4.75 meter en een laadvermogen van 3 last buiten de passagiers.
Toen hij in 1812 de achternaam "Van Dijk" aannam woonde hij nog steeds in Kortezwaag.
Wellicht kocht
Rommert Ottes het beurtschip, in 1839 verkocht
deze de helft aan
Gebke Borias Steginga, graankoopman te
Gorredijk. Één jaar later kocht Gebke ook de andere helft die hij
10 jaar later verkocht aan
Sies Rykeles van der Zee. In 1854 horen
we voor het laatst iets over deze beurt.
Op 31 juli van dat jaar stuurden
Gebke Borias Steginga en Anne
Ymkes de Jong, beiden schippers te Gorredijk, een adres aan het
gemeentebestuur met het verzoek "de admissie van
eerstgenoemde, verleend bij Koninklijk Besluit van 27 mei 1839, in te
trekken en daarvoor te benoemen
Anne Ymkes de Jong
voornoemd".
Het beurtschip voer toen om de 14 dagen, het vertrok op
dinsdagmorgen om 8 uur van Gorredijk en verliet op
donderdagmiddag om 1 uur Harlingen. Onderweg mocht er vracht ingenomen
of gelost worden in Oldeboorn, Leeuwarden en Franeker. Het
schip had een vaste ligplaats in Gorredijk. Het lag ten noorden
van de hoofdbrug, aan de oostkant van de vaart voor het latere postkantoor.
Deze ligplaats werd in 1872 nog in de gemeenteverslagen vermeld.
De beurtvaart van Appelscha op Gorredijk vv.
Gorredijk
Omstreeks 1820 had de vaart die de heren
Compagnons lieten graven voor de afvoer van hun turf uit hun
uitgestrekte veenderijen Appelscha bereikt. In 1843 was er al een
geoctrooieerd schip dat van Appelscha via Gorredijk naar
Leeuwarden voer. Dit schip mocht alleen vracht aannemen in
Appelscha, Oosterwolde, Donkerbroek en Leeuwarden, dit ter
bescherming van de andere beurtschippers op dit traject.
In 1853 verzocht
Hans Hanzes de Boer aan het gemeentebestuur
van Ooststellingwerf hem concessie te verlenen een beurtdienst
aan te leggen van Appelscha op Gorredijk. Hij was in 1850
getrouwd met Jantje Hates Stelma. Zij waren onbemiddeld maar
van de notaris, waar Jantje had gediend, konden zij geld lenen om
een schip te kopen. Hiermee hadden zij eerst een min of meer
geregelde dienst onderhouden tussen hun woonplaats
Oosterwolde en Gorredijk.
Na behandeling van hun verzoek werd door de gemeentebestu-
ren van Ooststellingwerf en Opsterland toestemming verleend de
vaste beurtdienst aan te leggen. In december 1853 werd er een
reglement en tarief van vrachtionen opgesteld. Het reglement
omvatte 23 artikelen waarin de verplichtingen van de schipper
werden geregeld. Om u hiervan een indruk te geven volgen hier
de voornaamste verplichtingen.
"De schipper draagt zorg dat de woorden: Beurtschip van
Appelscha op Gorredijk v.v. in witte verf met grote duidelijke
let-ters aan beide zijden van de kop van het roer geplaatst zijn. Het
veer zal bevaren worden met een goed overdekt en dicht schip,
geschikt om personen en goederen veilig en droog te vervoeren,
voorzien van een bekwame roef met genoegzame zitplaatsen ter
behoorlijke breedte. De schipper zal door de betrokken
gemeen-tebesturen worden benoemd en bij het ontvangen van zijn
aan-stelling een borgtocht van f 400,- ten genoegen van
bovenge-melde besturen stellen. Deze zal strekken voor de richtige
bezor-ging van de aan hem toevertrouwde goederen. De aanstelling der
schipper wordt slechts verleend na toestemming van de heren
Compagnons als eigenaar van de vaart. Het schip zal door de
schipper zelf met een bekwame knecht moeten worden bevaren,
zullende zij zich wachten voor wangedrag en dronkenschap. Ook
zullen zij behoorlijk moeten kunnen lezen en schrijven ten einde
verkeerde bestellingen te voorkomen".
Met de bediening van deze beurt was de schipper de hele week
besteld. Hij vertrok op maandagmiddag van Oosterwolde,
dins-dagmorgen van Donkerbroek om op woensdagmorgen om 8 uur
in Gorredijk aan te komen. Donderdagmorgen vertrok hij om 9
uur van Gorredijk, moest na aankomst in Donkerbroek daar tot 5
uur blijven liggen om 's avonds weer in Oosterwolde aan te
komen.
Vrijdagmorgens ging hij om 10 uur van Oosterwolde naar
Appelscha om op zaterdagmiddag in Oosterwolde, zijn woon-
plaats, terug te keren.
De aanleg- en losplaatsen waren:
Appelscha bij vallaat nr.8
Fochteloo bij vallaat nr.6
Oosterwolde bij de brug
Donkerbroek bij de brug
Gorredijk bij de Koornbeurs in de sluis.
(de waag en koornbeurs aan de Kerkewal werden pas in 1876
gebouwd).
De schipper mocht goederen en passagiers innemen tussen
Appelscha en Gorredijk zover dit niet strijdig was met reeds
bestaande beurtveren.
De passagiers betaalden voor ieder uur reisafstand f o,io,
kinderen beneden 12 jaar de helft. Een passgier welke een reiszak,
val-lies, trommel, mandje, pakje of doosje bij zich had dat hij tussen
de benen of op de schoot kon plaatsen, was daarvoor geen vracht
verschuldigd.
Bij overtreding van het reglement kon de schipper beboet worden
met een somma van f 1,- tot f 25,-.
Met de opbrengst van de beurtvaart kocht Hans de Boer in 1861
een graanhandel in Gorredijk. Het schip met het daaraan
ver-bonden octrooi verkocht hij aan Hette Ruurds Eisinga, die in
maart 1862 door de betrokken gemeentebesturen werd
aangesteld.
Hette was een zoon van
Ruurd Gerrits Eisinga, de
beurtschipper van Gorredijk op Amsterdam. Hette zal in 1861 naar
Oosterwolde of Appelscha verhuisd zijn, want na dat jaar komt
hij in Gorredijk niet meer voor. Deze beurtdienst ging later over
naar
Johannes Willems Houtstra, die zich rond 1890 in
Gorredijk vestigde. In het begin voer hij nog met een zeilschip,
later schafte hij zich een motorboot aan, die hij "Koopmans
Welvaren" noemde en 26 ton aan vracht kon vervoeren. Na de
eerste wereldoorlog nam zoon Jan de beurt van zijn vader over.
De beurtvaart van Gorredijk op Leeuwarden
Motorboot "de Vriendschap" waarmee Tj. v/d Made op Leeuwarden voer, voor zijn woonhuis aan de Molenwal te Gorredijk
Ongetwijfeld zullen er rond 1650 al beurtschepen
vanuit Gorredijk op diverse noordelijker gelegen plaatsen en
ste-den gevaren hebben. Het instellen van een weekmarkt in dit
decennium rechtvaardigt deze veronderstelling.
Het is echter al 1669 eer we uit de kerkvoogdijboeken van
Lippenhuizen vernemen dat er op Leeuwarden gevaren wordt.
Dat jaar werd er nl. 8 stuivers betaald "aan de schippers van
Gorredijk op Leeuwarden" voor het meenemen van de klokklepel
die in Harlingen gerepareerd moest worden.
Sjoerd Pieters was de eerste met naam bekende schipper. Bij zijn
huwelijk in 1666 woonde hij al in Gorredijk en toen hij in 1674
een huis aan de Langewal kocht voer hij al op Leeuwarden.
Het beurtschip van Gorredijk op Leeuwarden tijdens een zondagse pleziervaart in Wartena.
De laatste vermelding van zijn activiteiten als beurtschipper was in het jaar 1696.
Mogelijke opvolger of compagnon op deze beurt was de van
Terhorne afkomstige Jelle Heeres, die in 1693 de Lippenhuister
klok naar Leeuwarden vervoerde.
Sjoerd Pieters was omstreeks 1713 overleden en opgevolgd door
zijn zoon Pieter.
Hoelang hij deze beurt bediende is niet bekend, maar in 1733
kocht hij de helft van het beurtschip op Sneek.
Om het vrachtvervoer veilig te stellen werd in 1728 door de
eige-naren Jan Rommerts, Uble Lycles, Albert Johannes en Lycle
Lolckes octrooi aangevraagd voor het vervoer van goederen en
personen op Sneek en Leeuwarden. Nog datzelfde jaar werd de
vergunning door Gedeputeerde Staten van Friesland verleend.
Voor de inwerkingtreding dienden de schippers een borgtocht
bij het Grietenijbestuur te deponeren "ten behoeve van ieder
belanghebbende voor de richtige bezorging der aan de schippers
toevertrouwde goederen en gelden".
In het jaar 1745 komt Hans Jans als "beurtman" in beeld.
Gedurende de 27 jaar dat hij het logement "De Koornbeurs", op
de hoek van Hoofdstraat en Brouwerswal huurde, zal hij de
gelag-kamer als bodehuis benut hebben. In 1741 getrouwd woonde hij
in 1745 al in Gorredijk. Tien jaar later huurde hij "De
Koornbeurs", waar hij tot de verkoop door de eigenaar Lycklama
Nijeholt in 1783 bleef.
Hans Jans overleed in 1791 maar had het beurtschip al eerder
ver-kocht aan Molle Minnes (de Jong). Na diens vroege dood in i8o8
bevoeren de zonen Jan en Ymke Molles het beurtschip. Toen dit
scheepje in i8o6 door Foocke Tjallings landmeter werd gemeten
kon het buiten de passagiers 16 ton goederen vervoeren.
In 1823 verkochten de broers het schip met het octrooi voor
f 8000,00 aan Sieger Melles Koopmans. In 1824 liet deze een
nieuw en groter zeilschip bouwen. De beurtvaart op Leeuwarden
werd toen als "het florisantste van Friesland" beschouwd. Toen
Sieger het schip in 1862 verkocht, werd er nog steeds verwezen
naar het octrooi van 1728. "Geven met verschuldigde eerbied te
kennen, Sieger Melles Koopmans en Johannes Haijes Zwart,
bei-den kooplieden te Gorredijk. Dat eerstgenoemde zijn beurtveer
van Gorredijk op Leeuwarden vice versa, verleend bij octrooi door
de Staten van Friesland den 27 Mei 1728, heeft verkocht en
over-gedragen aan laatstgemelde". In 1881 kreeg Johannes Haijes
Zwart de vervener Hendrik Feddes van Dam als compagnon.
Daarbij werd bepaald dat van Dam de beurt op Leeuwarden zou
verzorgen.
De kapitaalkrachtige van Dam ging er bij deze rederij spoedig toe
over om de zeilschepen te vervangen door stoomboten.
In 1905 kochten Freerk Johannes Zwart en Steffen van der Werf
te Sneek 3 schroefstoomboten en een zeilveerschip, De Vrouwe
Anna van 28 ton, van Hendrik Feddes van Dam als directeur der
maatschappij, opgericht tot vervoer van goederen, vee en
perso-nen tussen Gorredijk, Leeuwarden, Sneek, Akkrum en
tussenlig-gende plaatsen. Het laatstgenoemde schip werd gebruikt voor de
vaste dienst op Leeuwarden en terug. De totale koopsom werd
bepaald opf 13.000,— -
In 1916 was Oene Abes Vleeshouwer inmiddels tot de
combina-tie toegetreden. Hij bracht de stoomboot "De Volharding" van 33
ton in, waarmee hij op Leeuwarden zou varen, donderdags met
varkens en vrijdags met koeien voor de veemarkt aldaar. Al in
1924 werd de eerste vrachtauto gekocht, samen met van der
Made. Na de tweede wereldoorlog werden de vrachtschepen
ver-kocht en ging men geheel over op vervoer per as.
10/De beurtvaart van Leeuwarden op Gorredijk
Gorredijk
Was de beurtvaart van Gorredijk op Leeuwarden
al in 1728 van een octrooi voorzien, met die van Leeuwarden op
Gorredijk gebeurde dit bijna 70 jaar later. Op 21 augustus 1795
werd dit octrooi door de "Representanten van het volk van
Friesland" afgegeven. Om concurrentie uit te sluiten voeren de
schepen op verschillende dagen. Het Gorredijkster schip ging op
donderdag naar Leeuwarden en kwam op vrijdag terug. Het
Leeuwarder schip vertrok op dinsdagmorgen om io uur uit de
stad en op woensdag i uur uit Gorredijk.
De vertrektijden stonden overigens wel eens ter discussie. In 1818
vroegen de toenmalige schippers Auke Cornelis van der Meulen
en Sijbren Baukes Mulder aan het grietenijbestuur van
Opsterland in plaats van 12 uur om 2 uur te mogen vertrekken.
Zij achtten dit wenselijk omdat de handel op de Gorredijkster
(woensdagse) weekmarkt nog niet om 12 uur was afgelopen,
waardoor de granen diezelfde dag niet meer in Leeuwarden
zou-den kunnen arriveren. De raad wees het verzoek af, "daar de
markt niet later begint dan vroeger en de kooplieden die hun
gra-nen in het Leeuwarder schip willen hebben daar dus tijd genoeg
voor hebben."
De ligplaats van deze schepen was vanouds beneden de brug en
sluis.
Ook het beurtschip op Amsterdam dat op donderdagmiddag
ver-trok had zijn ligplaats aan de Kerkewal voor de herberg op de
hoek van de Hoofdstraat.
In een hernieuwd reglement van 1857 werd bepaald dat in geval
de beursuren in Leeuwarden versteld werden, de schippers om 2
uur mochten vertrekken.
Hoelang van der Meulen en Mulder dit veer bedienden is niet
bekend.
In 1832 hadden beiden een huis in Leeuwarden in eigendom en
stonden daarbij als schipper ingeschreven. In 186o werd Jentje
Sijbrens Mulder als beurtschipper van Leeuwarden op Gorredijk
aangesteld. Mogelijk was hij een zoon van bovengenoemde
Siebren Mulder maar zeker is dat niet. In 1863 trad een der
schippers, Sipke Barteles van der Veen terug, hij verkocht de helft
van het schip aan zijn broer Jan, die de gemeentebesturen
ver-zocht hem als schipper aan te stellen.
In 1872 was de dag van afvaart veranderd, het voer toen op
maan-dag naar Gorredijk en op dinsdag terug. De afvaart van het
Gorredijkster schip naar Leeuwarden bleef op donderdag bepaald.
11/De beurtvaart van Gorredijk op Sneek v.v.
De 'Tjerk Hiddes' van Bouke v.d. Werf op zijn vaste ligplaats aan de Kerkewal te Gorredijk
Deze beurtvaart is door de eeuwen heen vaak
gecombineerd geweest met die op Leeuwarden. In het laatst van
de ie eeuw was Hans Tjeerds beurtschipper van Gorredijk op
Sneek. Van tenminste 1693 tot 1698 woonde hij in Gorredijk. De
in het schippersoctrooi van 1728 (zie beurtvaart op Leeuwarden)
genoemde Jan Rommerts onderhield de dienst op Sneek van
Plm. 1720 tot 1750.
In 1733 kocht Pieter Sjoerds, zoon van de beurtschipper op
Leeuwarden, de helft van het Sneker schip en in 1745 deed Bottje
Yntes (Kingma), de weduwe van de logementhouder Jan Ennes,hetzelfde.
Haar logement stond op de hoek van de Hoofdstraat-
Kerkewal (later postkantoor) en zal toen als bodehuis gefungeerd hebben.
Andries Alberts, zoon van de eveneens in het octrooi van 1728
genoemde Albert Johannes nam later het Sneker schip over. Hij
bleef aan tot circa 1805 en werd opgevolgd door Jan Lycles
(Lieklema), een zoon van Lykle Jans, die getrouwd was met
Andries' zuster Antje Alberts.
Toen Freerk Tjaliings Landmeter in i8o6 alle in Opsterland
varende schepen in opdracht van de Franse regering op lengte en
inhoud mat, was Jan Lykles al schipper op deze beurt met een
scheepje van slechts io ton.
Andries Alberts overleed in 1809 en zijn aandeel kwam in
han-den van Pieter Adolfs de Vries, die echter al in 1815 overleed.
Aplonius Johannes was in 1787 in Oostermeer geboren. In 1814
trouwde hij in Oldeboorn met Sibbeltje Tettes van Meines. Naar
zijn geboorteplaats had hij in 1811 de achternaam "van der Meer"
aangenomen. In 1815 kwamen zij naar Gorredijk en namen de
beurtdienst op Sneek over. Hoelang Aplonius aanbleef is niet
bekend, maar misschien was hij het die in 1848 de helft van het
schip verhuurde aan Sies Ottes Broksma. Laatstgenoemde zal
zelf niet gevaren hebben, naast houthandelaar was hij Plaatselijk
(belasting) ontvanger, notarisklerk en brievengaarder. In 1859
was hij inmiddels samen met Haije Zwart eigenaar geworden en
in 1872 waren dat Haije Siezes- en Freerk Johannes Zwart.
In 1881 vermeldde de Gorredijkster Kamer van Koophandel in
haar jaarverslag: "De beurtschepen met zeil zijn dezelfde als
vorig jaar. Er is nu een stoomvaart van Gorredijk op Oldeboom,
Akkrum, Sneek en Leeuwarden, met twee stoomboten van de
Firma (Hendrik Feddes) van Dam en de Compagnie van de
Gebroeders Zwart". De kapitaalkrachtige van Dam ging er bij
deze rederij spoedig toe over de zeilschepen te vervangen door
stoomboten. In 1905 kochten Freerk Johannes Zwart te
Gorredijk en Steffen van der Werf te Sneek van Hendrik Feddes
van Dam als directeur van de Maatschappij "opgericht tot
uitoe-fening van een stoomboten- en veerdienst tot vervoer van
goede-ren, vee en personen tussen Gorredijk, Leeuwarden, Sneek,
Akkrum en tussenliggende plaatsen":
1. Een schroefstoomboot, Vlek Gorredijk van 25 ton.
2. Een schroefstoomboot, Tjerk Hiddes van 31 ton.
3. Een schroefstoomboot, de Hoop van 20 ton.
4. Een zeilveerschip, De Vrouwe Anna van 28 ton.
Laatstgenoemd schip werd gebruikt voor de vaste dienst op
Leeuwarden en terug. De koopsom voor de vier schepen werd bepaald op f 13000,00
Bij een inventarisatie van beurtschepen in 1916 was alleen de
onder 1 genoemde stoomboot nog in gebruik. De andere schepen
waren vervangen door "de Tjerk Hiddes" (18 ton), "de
Volharding" (33 ton) door inbreng van de inmiddels tot de
com-binatie toegetreden Oene Abes Vleeshouwer en de motorboten
"Friesland-Groningen" van 38 ton en de "Jacoba" van 34 ton. In
1918 stapte de toen 69-jarige Freerk Zwart uit de combinatie.
Met zijn zonen Bauke, Thomas en Hendrik onderhield Steffen
van der Werf uit zijn woonplaats een geregelde beurtdienst op
Gorredijk met de 18 ton metende "Tjerk Hiddes",
In maart 1918 zou de boot op het Snekermeer vergaan. De boot
geraakte geheel onder water en was daarmee rijp voor de sloper.
Daar van der Werf niet van plan was met de beurtvaart te
stop-pen, zocht hij een andere boot. Hij vond schipper Slump bereid
zijn voor de kruidenier Albert Hein nieuw gebouwd vrachtschip
te verkopen. In mei 1919 gingen Bauke en Thomas van der Werf
een vennootschap aan en voeren onder de naam "Firma
Gebroeders van der Werf" van Sneek op Gorredijk. Evenals het
vergane schip noemden zij deze de "Tjerk Hiddes". In 1924
eindigde de samenwerking en kocht Bauke zijn broer uit.
In datzelfde jaar 1924 werd Bauke van der Werf getroffen door
kinderverlamming, waardoor hij nauwelijks meer kon lopen.
Desondanks was hij tot zijn 65e jaar te vinden in de stuurhut, het
andere werk overlatende aan zijn knecht Bouwe Veldman. In
1932 verhuisde het gezin Van der Werf naar Gorredijk. In 1942
nam Veldman ontslag en kwam de 18-jarige zoon Steffen aan
boord. De oorlogsjaren waren slecht voor de beurtvaart. Alles was
op de bon en slechts beperkt verkrijgbaar, hetgeen het
vrachtaan-bod drukte. Noodgedwongen ging Van der Werf met Van der
Klok in combinatie varen, maar na de bevrijding in 1945 gingen
zij spoedig weer uiteen. Tot juli 1963 zou Steffen van der Werf
met de "Tjerk Hiddes" op Sneek varen, waarna hij overstapte op
een vrachtauto.
De beurtvaart van Gorredijk op Wijnjeterp (Klein Groningen)
Het beurtschip van Gorredijk op Klein Groningen lost zijn vracht bij de zuivelfabriek te Wijnjeterp.
Op 20 februari 1796 bood Alle Jochums, schipper
te Gorredijk, in de Leeuwarder Courant zijn veerschip, varende
van Gorredijk op Wijnjeterp en Donkerbroek, te koop aan.
Langer dan io jaar zal Alle dit traject niet bevaren hebben, de
sluis in Wijnjeterp werd pas in 1785 gebouwd.
Koper van het beurtschip werd Thielemans Johannes Gans,
afkomstig van 's Hertogenbosch, die in 1797 in Gorredijk
trouw-de met Aaltje Jans Slot.
Toen het beurtschip in i8o6 door Freerk Tjallings Landmeter
werd gemeten had het een laadvermogen van 41/2 last (plm. 9
ton). Aaltje Jans overleed in september 1819 en in 1822 verliet
Tieleman met zijn 6 uit dit huwelijk geboren kinderen Gorredijk.
In zijn nieuwe woonplaats Donkerbroek had hij twee jaar eerder
toestemming gekregen om een beurtdienst op Gorredijk te
beginnen.
In 1835 wendden Cornelis Homans en Jan Joukes Djkstra zich
beiden in een afzonderlijk schrijven tot Burgemeester en
Wethouders met het verzoek hen te benoemen tot beurtschipper
van Gorredijk op Klein Groningen. Het college nam het besluit
laatstgenoemde aan te stellen. "mits deze zich stipt aan de regie-
menten zou houden". In november 1835 werd de door Dijkstra
ingediende vrachtlijst op een aantal punten gewijzigd en
ver-laagd.
Dijkstra bevoer deze beurt tot 1843. Na verkoop dat jaar stelden
B .en W. van Opsterland Steffen van der Werf aan als schipper op
deze beurt. De ingewonnen informatie naar zijn gedrag bij
Wijtse Alles van der Sluis, sluiswachter te Hemrik, was gunstig
verlopen.
In 1854 verkocht Steffen Jacobs van der Werf het beurtschip aan
de veldwachter Beene Sipkes Luxwolda, die als schipper Hendrik
Gooitsens Wissema voordroeg.
Diens benoeming leidde er toe dat hij het schip kocht, want in
186 verkocht hij het aan Harmen Tjietses van der Zee. Na diens
overlijden verkochten zijn erven het schip aan Fokke Ebes de Vries,
die toen beurtschipper was van Gorredijk op Groningen (stad).
De opbrengst van het veer zal in de loop der jaren steeds gedaald
zijn. Fokke de Vries vroeg in 1863, toen al aan boord van zijn
schip wonende, om vermindering van zijn aanslag in de
school-gelden, daar hij deze niet betalen kon.
Toen hij een jaar later vergunning vroeg om een tweede
beurt-veer van Gorredijk op Amsterdam op te richten had hij zijn Klein-
Groninger schip al verkocht.
Ook zijn beurtschip op de stad Groningen had hij al van de hand
gedaan.
De kopers van eerstgenoemd schip zijn niet achterhaald, maar in
1876 verkochten Sijtse en Durk Jelles de Groot het beurtschip aan
Jelle Freerk van Wallinga te Terwispel. Nadien zijn geen
gege-vens in het gemeente-archief omtrent deze beurtdienst gevonden.
In mei 1869 werd aan Menno Anthonius de Haan een
vergun-ning verleend om een veerdienst op te richten van Wijnjeterp
over Hemrik, Lippenhuizen en Gorredijk naar Leeuwarden, op
voorwaarde dat hij niet in Gorredijk aan mocht leggen.
Menno was grutter in Gorredijk en het lijkt onwaarschijnlijk dat
hij de beurt zelf heeft bevaren. In november 1879 verkocht hij
deze aan de schipper Tette Aplonius van der Meer en diende bij
het gemeentebestuur het verzoek in om deze als schipper aan te
stellen.
De beurtvaart van Gorredijk op Terwispelen Ulesprong.
Gorredijk
In april 1863 vroeg de winkelier en schippers-knecht Heerke Hendriks Roersma het gemeentebestuur om een
beurtdienst op te mogen richten van Gorredijk op Terwispel tot Uilesprong.
Het verzoek werd toegestaan en voor de vast te stellen
vrachtta-rieven zouden die van Gorredijk op Oldeboorn als richtlijn
die-nen.
Enige jaren nadat hem de vergunning was verleend klom Heerke
opnieuw in de pen. Hij verwittigde het gemeentebestuur, dat Jan
Tjietses van der Zee, schipper te Gorredijk, goederen inzamelde
en vervoerde naar Terwispel.
Hem werd het advies gegeven een proces-verbaal op te laten
maken als hij dit kon bewijzen, maar er wel op te letten dat er
voor 3 personen goederen mochten worden meegenomen.
In 1868 klaagde Heerke opnieuw, ditmaal was Harmen Baukes
van Zwol de boosdoener. "Varende op een snikschip ligt hij
iede-re marktdag (op woensdag) bij de brug in Gorredijk, waar hij zo
mogelijk elke vracht naar Terwispel inpikt".
Ook de afloop van deze klacht is niet bekend.
Harm van Zwol had dit schip nog niet zo lang. Bij een zware
storm had hij zijn vorig schip op de Zuiderzee bij Enkhuizen in
1866 verloren. In september van dat jaar vroeg hij het
gemeente-bestuur om hem toestemming te verlenen een collecte te houden.
In februari 1867 kon hij melden dat deze collecte f 281,20 had
opgebracht. Het inmiddels gekochte schip had f 221,- gekost,
de rest wilde hij aanwenden voor nieuw tuigage.
De opbrengst van de beurt op Terwispel zal beperkt geweest zijn.
Van 1850 tot 1871 woonde Heerke met zijn vrouw Antje de Boer
aan een der wallen, maar in 1872 waren zij genoodzaakt aan
boord van hun scheepje te gaan wonen.
In april 1876 verkocht de toen 54-jarige Heerke zijn veerdienst
aan Harmen Oenes Dolstra in Terwispel, die deze op zijn beurt
in november 1878 overdroeg aan Jacob Pieters Zwerver aldaar.
Heerke overleed in 1884, zijn vrouw twee jaar eerder.
De beurtvaart van Gorredijk op Beets.
Gorredijk
In maart 1873 behandelde het gemeentebestuur
een adres van Yme Gerbens Schilstra te Gorredijk met het
ver-zoek om een beurtdienst op te mogen richten tussen Gorredijk
en Beets "daar het is te voorzien dat de bevolking daar zal
toene-men en er een bepaalde correspondentie zal ontstaan tussen zijn
woonplaats en de veenderijen".
Het verzoek werd ingewilligd, maar het resultaat was
teleurstel-lend, hetgeen blijkt uit de aanvraag in januari 1874 van Jan
Tjietses van der Zee, arbeider te Gorredijk, om op Beets te mogen
varen. In zijn verzoekschrift memoreerde hij dat Yme Schilstra
en Ubbo Groenier slechts tweemaal met een open praam op dit
veer hadden gevaren. Het verzoek van Van der Zee werd
afgewezen, daar hij de borgtocht niet kon betalen.
De beurtvaart van Gorredijk op Lemmer.
Gorredijk
Al in 1806 was Jan Gurbes beurtschipper van
Gorredijk op Lemmer. In zijn woonplaats Kortezwaag was hij in
1802 getrouwd en werden drie van zijn kinderen geboren. In 1811
was hij inmiddels verhuisd naar Lemmer, waar hij zijn
achter-naam "de Wind" aannam.
Zijn beurtschip was van bescheiden afmeting, buiten de
passa-giers kon het 7 ton vracht vervoeren.
Voor 1826 zal deze beurt vervallen zijn, dat jaar lag Jan met zijn
schip in Gorredijk, terwijl zijn gezin aan boord woonde. Als
beroep gaf hij "schipper" op. In 1849 verzocht Johannes Libbes
Kuipers aan het gemeentebestuur om weer een vast veer tussen
Gorredijk en Lemmer op te mogen richten. Het verzoek zou
wor-den ingewilligd mits Johannes de vereiste borgtocht kon depone-
ren. Waarschijnlijk kon hij daar niet aan voldoen, want zijn
aan-stelling komt niet in het gemeentearchief voor. Ook op de lijst
van beurtschepen die in 1855 vanuit Gorredijk met of zonder
octrooi voeren komt de dienst op Lemmer niet voor.
In 1872 deed Lammert Teunes van der Veen, schipper aan boord
van zijn schip in Leeuwarden hetzelfde verzoek, daarbij
aanha-lende dat deze beurtvaart vroeger reeds had bestaan. Ook aan
Lammert werd onder dezelfde voorwaarden toestemming
ver-leend, maar nadien werd er niets meer van vernomen.
De beurtvaart van Appelscha en Oosterwolde op Leeuwarden.
leeuwarden
Naast de geoctrooieerde beurtvaart van Appelscha op Gorredijk
v.v. waren er nog de beurtschepen die vanaf Appelscha voeren
met bestemming Leeuwarden, Sneek en Heerenveen. Als regel
mochten deze schepen hier wel aanleggen, maar pas na het
pas-seren van Gorredijk vracht aannemen, dit ter bescherming van de
plaatselijke beurtschippers.
De beurtvaart van Appelscha op Leeuwarden werd bij
Raadsbesluit van 25 april 1843 in de gemeente Ooststellingwerf
vastgesteld.
Als schippers werden Fedde Jacobs van der Bosch te Kortezwaag
en zijn drie jaar oudere broer Freerk aangesteld.
In april 1851 werd Fedde beboet wegens "het frauduleus invoeren
van een gehele zijde gerookt spek". Zijn knecht had hem na ruzie
aangegeven.
Bij vervoer van goederen over de provinciale grenzen moest
daar-over belasting worden betaald. Als er geen geleidebiljet getoond
kon worden werd men beboet.
Door de Gorredijkster commiezen Carel van Wetering en de in
Zwitserland geboren Georg Donz werd proces-verbaal opgemaakt tegen de toen 32-jarige Fedde.
De boete bedroeg f 100,00 en het spek werd in beslag genomen.
De boete kon evenwel worden afgekocht. Hij moest dan de
getaxeerde waarde van het 48 pond wegende spek (f 25,-) met
de verschuldigde accijns direct betalen.
In 186o nam Freerk van der Bosch ontslag als beurtschipper, in
het vervolg werd het traject alleen door Fedde bevaren. Tot 1867
bleef deze in Kortezwaag wonen. Dat jaar vertrok hij naar
Oosterwolde en liet zich met attestatie overschrijven naar de
Doopsgezinde gemeente van Appelscha.
De Doopsgezinde kerk van Appelscha werd in datzelfde jaar 1867
gebouwd, maar heeft nog geen 30 jaar als zodanig dienst gedaan.
In 1897 was deze al niet meer in gebruik, toen de Gorredijkster
Geert Lourens van der Zwaag daar op 9 juni in debat ging met de
Appelschaster predikant ds.Lieftinck, dit naar aanleiding van de
brochure "Socialisme en onsterfelijkheid".
Kort na de eerste wereldoorlog werd de kerk afgebroken.
Na het overlijden van Fedde van der Bosch in 1872 nam zijn zoon
(?) het beurtschip over. Daarnaast had deze een
kruidenierswin-kel in Makkinga.
Uit een advertentie in een der dagbladen blijkt dat het beurtschip
in 1895 nog wekelijks op Leeuwarden voer. Nadat van der Veen
deze beurt nog met een zeilschip had bevaren kochten Johannes
Feenstra en Eeltje de Boer het beurtschip van de erven van der
Veen. Zij voeren eerst met een snikke, veelal getrokken door een
paard langs het jaagpad. In 1920 was de snikke al vervangen door
een motorboot, "Friesland-Drenthe" genaamd. Dit schip kon 28
ton aan vracht vervoeren, maar het was niet ingericht voor het
meenemen van passagiers. Gewoonweg voeren zij via Oldeboorn
en Nes naar Leeuwarden, maar als de boot diep geladen was, via
Nij Beets om het ondiepe Pikmeer bij Grou te vermijden.
Johannes Bokma en Zonen zouden tot na de tweede wereldoor-
log dit traject bevaren met hun motorboot "Twee Gebroeders"
van 26 ton, terwijl in de dertiger jaren de in Appelscha
gevestig-de M.Sandburg en M.Doek met de "Twee Provinciën" van 30 ton
hetzelfde deden.
Appelscha - Sneek
Klein Groningen
Een ander door Gorredijk varend beurtschip was dat van
Appelscha op Sneek. Kort na 1850 vroeg Rein Bakker octrooi voor
deze beurtdienst. In maart 1872 verzocht zijn zoon Jacob, toen
koopman te Oosterwolde, de beurt van zijn vader over te mogen
nemen. Op 3 mei 1873 kreeg hij zijn aanstelling. De gebroeders
Jan en Bouke van der Werf onderhielden deze beurt vervolgens
tot na de tweede wereldoorlog, eerst met een zeilschip, daarna
met een motorboot "Jacoba" geheten van 34 ton, die op naam
stond van Weduwe M.van der Werf te Oosterwolde en tenslotte
met het motorschip "Henderika".
De vader van Jan en Bouke, Matten van der Werf, was in
Terhome overboord geslagen en verdronken.
De beurtvaart van Gorredijk op Heerenveen
rolpeal
Reizigers die per beurtschip naar Heerenveen
gingen moesten via Oldeboorn en Akkrum, om dan via de
Heeresloot hun einddoel te bereiken.
Dit traject was circa 40 kilometer lang, terwijl de afstand
Gorredijk-Heerenveen over de weg nog geen 15 kilometer
bedroeg.
Door het graven van de Nieuwevaart in 1852, twintig jaar later
gevolgd door de ringvaart van het 6e en 7e Veendistrict, werd de
route al aanmerkelijk bekort. Pas in 1930 kwam een nog kortere
route tot stand door het weggraven van de dam en de bouw van
een sluis met brug bij de Tjoele onder Kortezwaag. Door de vaart
in zuidelijke richting door te trekken kwam de verbinding met de
Schoterlandse Compagnonsvaart tot stand. Voor de scheepvaart
had deze verbinding weinig nut, het wegverkeer had het
vracht-vervoer per schip al grotendeels verdrongen.
Omstreeks 1730 voer Geert Gosses al met een beurtschip van
Gorredijk op Heerenveen. Van Smalle Ee afkomstig, woonde hij
vanaf 1732 in Gorredijk. In 1749bestond zijn gezin uit 5
perso-nen, waaronder 3 kinderen. Er waren meer kinderen geweest, vijf
waren er op jeugdige leeftijd overleden. De bezittingen van Geert
werden dat jaar geschat op een waarde van 500 Caroliguldens. In
1755 vertrok hij met vrouw en kinderen naar Heerenveen.
Het beurtschip had hij verkocht aan Albert Johannes, in het
schippersoctrooi van het beurtschip van Gorredijk op Sneek en
Leeuwarden voorkomende als mede-eigenaar.
Omstreeks 1770 werd Albert opgevolgd door zijn zoon Andries.
V66r de verplichte naamaanname in de Napoleontische tijd
kwam Andries al voor met de achternaam "de Jong". In 1780
kocht hij een huis aan de Langewal in Gorredijk dat bijna 200
jaar familiebezit zou blijven.
In 1806 werd het beurtschip gemeten, het had toen een inhoud
van 12 ton, waarbij 1 ton voor de passagiers was inbegrepen.
Andries overleed in 1809 waarna zoon Albert de beurt bediende,
later met zijn zoon Rijkele die hem in 1849 opvolgde. Hij richtte
zich in 1872 tot het gemeentebestuur met het verzoek hem als
beurtschipper aan te stellen.
Hij was toen al sinds i8o eigenaar van het schip en
memoreer-de daarbij "dat het schip sinds onheuglijke tijden in het bezit van
zijn voorvaderen was geweest". Samen met zijn ongetrouwde
broer Jacob onderhield Rijkele de beurt op Heerenveen en na
Jacobs overlijden met een knecht.
Naast beurtschipper was Rijkele ook veenbaas en winkelier. Nog
in 1880 had hij ook een vergunning tot verkoop van sterke drank.
Rijkele overleed in 1889, de zonen Albert en Andries zouden de
laatste beurtschippers op dit traject zijn. Door toename van het
wegverkeer werd de beurt kort na 1900 gestaakt.
De beurtvaart van Gorredijk op Groningen
De kerkwal te Gorredijk met vooraan het 38 ton metende Groninger beurtschip van Freerk Joh. Zwart en Steffan van der Werf
Op 30 november 1830 werd aan Rinse Tjitses van
der Leij octrooi verleend voor de beurtvaart van Gorredijk op
Groningen v.v.
Volgens de hierover gevoerde correspondentie zou deze beurt
niet eerder bevaren zijn, doch dat is onjuist.
Al in 1770 onderhield Andries Alberts (de Jong) deze beurt naast
die van Gorredijk op Heerenveen. Omstreeks 1800 nam zoon
Albert Andries beide beurten van zijn vader over, maar voor 1806
liet hij die op Groningen vervallen. Rinse van der Leij woonde bij
zijn broer Hendrik in huis. Hun ouders waren in 1792 van
Drachten gekomen, vader Tjitse Hendriks van der Leij was
eige-naar van de volmolen (later eekmolen) aan het noordeinde van de
Kerkewal.
Rinse was 21 jaar toen hij als beurtschipper werd aangesteld. Het
schip voer eenmaal in de 14 dagen. Passagiers betaalden f o,8o
voor een enkele reis.
In 1835 verliet Rinse Gorredijk en komt hier naderhand niet meer
voor.
Of met zijn vertrek ook de beurtdienst werd gestaakt is niet zeker,
maar op een lijst met "in werking zijnde beurtdiensten met of
zonder octrooi", die in februari 1856 werd opgemaakt, komt die
naar Groningen niet meer voor. -
In juli van datzelfde jaar 1856 meldde Fokke Ebes de Vries,
schipper te Gorredijk aan het gemeentebestuur van Opsterland,
dat hij het beurtschip varende van de stad Groningen op
Oosterwolde had gekocht en dat hij op deze beurt als schipper
was aangesteld.
De beurtvaart van Oosterwolde op Groningen was in 1850 tot
stand gekomen. Op i mei van dat jaar was door het
gemeentebe-stuur van Ooststellingwerf een reglement en tarief van
vrachtlo-nen vastgesteld. De borgtocht voor deze beurt zou f 200,-
bedragen
Het schip voer eenmaal in de 14 dagen en vertrok op dinsdag van
Oosterwolde en de week daarop op woensdag van Groningen.
Passagiers betaalden voor een enkele reis naar of van Groningen
f 1,-.
Fokke Ebes de Vries vroeg aan het gemeentebestuur of hij deze
beurtdienst mocht uitbreiden door van Gorredijk op Groningen
te gaan varen.
De gemeenteraad had geen bezwaar maar het duurde tot juli
1859 voor Fokke zijn aanstelling kreeg.
Deze beurt leverde Fokke slechts enkele jaren voldoende op om
aan de wal te kunnen wonen. Toen hij in 1863 bij het
gemeente-bestuur aanklopte om vermindering van schoolgeld woonde hij
aan boord van zijn schip.
In 1864 verkocht hij het beurtschip aan Hendrik Douwes
Feenstra te Gorredijk die zijn zoon Jitse bij het gemeentebestuur
voordroeg als schipper en kapitein.
Fokke Ebes de Vries bleef schipper. In 1879 had hij een hektjalk
van 76 ton varende onder de naam "Vertrouwen". Het was deze
schipper die in 1864 toestemming vroeg om een tweede
beurt-veer op Amsterdam op te mogen richten wat hem werd
gewei-gerd. (Zie beurtvaart Amsterdam).
De nieuwe eigenaar, Hendrik Douwes Feenstra, was afkomstig
van Eernewoude. In 1828 woonde hij al in Gorredijk toen hij de
beurtvaart op Harlingen waarnam voor een zieke collega.
In 1859 werd het reglement aangepast. Het schip voer nog steeds
om de 14 dagen, maar vertrok voortaan op vrijdagmiddag om 12
uur uit Gorredijk.
De ligplaats in Gorredijk was aan de Molenwal voor het huis "de
twee gebroeders", in Groningen bij de A-poort.
Het schip voer via Stroobos, gelegen op de Fries-Groningse
grens.
Hier was ook een aanlegplaats voor beurtschepen. De daar
staan-de herberg was precies op de Provinciale grens gebouwd, zodat
men in Friesland de voordeur inkwam en in Groningen de
ach-terdeur uitging.
Voorbij Stroobos waren in het Hoendiep nogal wat ondiepten,
vooral lastig bij een lage waterstand. De schipper was dan
ver-plicht lichters te huren, die een deel van de vracht overnamen.
De kosten werden voor de helft omgeslagen over de
vrachtgoede-ren, de andere helft werd door de schipper betaald.
Bij besloten water diende de reis met paard en wagen te
geschie-den, elke dinsdag en vrijdag om bestellingen te doen en
draagba-re pakketten en goederen te bezorgen voor het dubbele der
vrachtionen, bij sterk ijs per slede onder genot van de helft van
het gewone vrachttarief.
De vijf zonen van Hendrik Feenstra werden allen schipper. Jitse
bediende deze beurt met zijn oudste broer Douwe. Toen Jitse in
1876 OP 38-jarige leeftijd overleed werd het schip publiek
verkocht. Koper werd zoon Douwe Hendriks Feenstra voor
50
f 2900,-. Hoelang hij deze beurt bevoer is niet bekend, maar
omstreeks 1900 bevoeren Zwart en Van der Werf deze met de
stoomboot "Friesland-Groningen".
Later trad Oene Vleeshouwer in deze combinatie met de
"Volharding".
De gloriedagen voor vervoer over water waren na de eerste
wereldoorlog 1914-1918 voorgoed voorbij en het vervoer per as
deed ook in Gorredijk zijn intrede. Tijdens de strenge winter van
1924 schaften Oene Vleeshouwer en Van der Made hun eerste
vrachtauto aan. De andere schippers zouden spoedig hun
voor-beeld volgen.
De beurtvaart van Appelscha op Assen
Gorredijk
Het heeft lang geduurd voor er een verbinding tot
stand kwam tussen de Appelschaster vaart en de Drentse Witte
Wijk. Pas in 1891 werden daartoe voorstellen gedaan, welke in
1894 werden uitgevoerd.
Omstreeks 1890 was er echter al een bodedienst met paard en
wagen naar Assen die werd gereden door Meinte Steg en Zoon.
Toen de doorvaart gerealiseerd was ging deze met een snikke
varen. Met deze trekschuit ging hij eenmaal per week naar Assen.
De beurt werd in 1914 overgenomen door de in Donkerbroek
wonende Thomas en Tjeerd Mulder. Zij voeren met de
motor-boot "Koopmans Welvaren" van 32 ton.
Thomas Mulder liet in 1929 een nieuwe boot van 34 ton bij
Barkmeijer te Stroobos bouwen. Ook deze werd "Koopmans
Welvaren" genoemd.
In 1922 was ook Geert Hoogenberg op dit traject aanwezig met
zijn motorboot "Wilhelmina" van 23 ton. Zijn vader Roelof had
omstreeks 1900 al met een trekschuit van Oosterwolde op Assen
gevaren, maar was begonnen met een hondenkar.
In 1925 begonnen ook M.Sandburg en M.Doek met een beurt van
Appelscha op Assen met de 30 ton metende "Twee Provinciën".
Deze schepen waren niet meer ingericht tot het vervoer van
personen en paarden.
Thomas Mulder voer met zijn beide zonen Wieger en Johannes
tot Plm. 1938 en ging toen over op vervoer per vrachtauto.
In de laatste oorlogsjaren, toen er geen benzine meer was te
bezetten, werd er weer gevaren. Kort na de bevrijding in 1945
kwam hier definitief een einde aan. In 1947 werd de boot
ver-kocht aan een garnalenvisser die er nu nog mee op de
Waddenzee vist (de W.L.8).
De beurtvaart van Donkerbroek Oosterwolde en Appelscha op Groningen
turf
Naast de beurtdienst op Assen voer Thomas
Mulder ook op Groningen.
Voor 1900 had de weduwe F.van der Bosch dit traject ai bevaren
met het schip "Eersteling", dat zij verkocht aan Johannes
Siegersma. Laatstgenoemde verkocht dit schip in 1913 aan zijn
knecht Thomas Mulder, wiens vader Johannes turfschipper was
in Zwaagwesteinde.
Hij voer elke maandag naar Groningen waar het schip haar
lig-plaats had aan de Pottebakkersrijge tussen de A-brug en
Museumbrug.
Na de zonen Johannes en Wieger zette Thom, een zoon van
Johannes, het bedrijf voort dat langzamerhand veranderde van
beurt- in bodedienst.
Thomas heeft een zoon Johannes die ook in het bedrijf werkzaam
is. Het heeft nu al meer dan 85 jaar bestaan
De beurtvaart van Oosterwolde op Gorredijk, Assen en later Leeuwarden
turf
Johannes Bokma voer in zijn jonge jaren als
matroos en tweede schipper op - de Rijnschepen. Ook na zijn
huwelijk omstreeks 1900 bleef hij nog enige jaren op deze rivier
varen. Zijn kinderen Gerben (geboren in 1901) en Jaap wisten
later nog te vertellen dat zij meevoeren.
In 1910 werd de toen 43-jarige Johannes zelfstandig schipper.
Van de in Gorredijk wonende timmerman Jan Ruurds Eizinga
kocht hij een zeiltjalk, waarmee diens oudste broer Hette vanaf
1862 van Gorredijk op Appelscha had gevaren.
Johannes begon een beurtvaart van Oosterwolde op Gorredijk en
Assen waarmee hij de hele week besteld was. Op maandag voer
hij naar Gorredijk waar dinsdag gelost en geladen werd. Op
woensdag terug naar Oosterwolde en donderdag naar Assen.
Als er te weinig wind was om te zeilen moest er getrokken
wor-den, soms door een paard maar ook met eigen mensen. Als het
niet anders kon werd er geboomd.
In 1923 liet Johannes Bokma een nieuwe motorboot bouwen op
de werf van Firma Barkrneijer te Briltil aan het Hoendiep.
Met deze boot van 26 ton die "de twee gebroeders" werd
genoemd vervoerde hij vervolgens goederen tussen Assen en
Leeuwarden over Oosterwolde, Heerenveen en Akkrum. Hij ging
via de Tjonger naar Heerenveen en vandaar naar Akkrum en
Leeuwarden. De terugweg ging via het Beetsterkanaal en de
Nieuwe Vaart naar Gorredijk en zo verder naar Oosterwolde en
Assen.
In 1927 stapte Johannes van boord en droeg de beurtvaart over
aan zijn zonen Gerben en Jaap. Twee jaar later werd er een
vrachtauto aangeschaft waarmee Jaap de foeragezaak dreef.
Gerben werd voornamelijk belast met de beurtvaart. In 1936
werd de motorboot op de helling van J.Vos en Zn. te Groningen
verlengd.
De beurtvaart van Beetsterzwaag en Beets op Sneek v.v.
Het beurtschip van Geert en Bouwe Schroor ligt hier in de haven van de rond 1975 gedempte Beetstervaart in Oud Beets.
Geert Durks Schroor was in 1842 nog molenaar.
Dat jaar richtte hij een verzoek aan het gemeentebestuur "om
voor bakkers erwten, bonen en alwat tot het onbelaste graan
behoord te mogen malen".
Wellicht namen de verdiensten uit de molen af, want in 1852
meldde hij aan het gemeentebestuur dat hij "schipper van
professie was".
Hij had het overdekt schip "de jonge Anna" van 12 ton gekocht en
daarmee al geruime tijd goederen vervoerd van Beetsterzwaag
naar Sneek. Hij verzocht hem een aanstelling te verlenen als
beurtschipper op dit traject.
Een reglement uit die jaren bepaalde dat hij op maandagmorgen
van Beets en dinsdag om 12 uur weer van Sneek diende te
ver-trekken. Wegens goederen die naar de bebouwde kom van
Beetsterzwaag moesten worden vervoerd mocht de vrachtprijs
met 1/4 worden verhoogd.
In december 1852 kwam het verzoek nogmaals in behandeling,
waarbij werd geconcludeerd "dat er geen termen aanwezig waren
om het verzoek te weigeren".
Naast het beurtveer op Sneek werd er ook op Leeuwarden
gevaren.
Al in 1749 woonden er twee beurtschippers in Beetsterzwaag,
waarvan er één ook winkelier was. In i806 werden beide veren al
bediend door dezelfde schipper. Hinne Gerbens voer toen op
beide steden met een scheepje van 8 ton.
In 1812 nam Hinne de toepasselijke achternaam "Van der Veer" aan.
In de loop der jaren zal de beurt op Sneek vervallen zijn want in
1861 vroeg Gerben Pieters Vrijburg, schipper op Leeuwarden om
ook weer op Sneek te mogen varen, "daar hij een octrooi bezat
voor beide plaatsen".
Daar Schroor nu al op Sneek voer werd zijn verzoek afgewezen.
Het reglement voor het Leeuwarder schip bepaalde dat de afvaart
van Beets op donderdagmorgen om 6 uur en de terugreis op
vrijdag 12 uur moest aanvangen.
Wanneer de graanbeursuren mochten worden versteld, dan kon
de schipper om 2 uur vertrekken. Ook bij deze beurt werd
wagen-vracht berekend.
Passagiers betaalden voor een enkele reis f 0,40, kinderen
bene-den 6 jaar f 0,20. In februari 1864 berichtte de toen 23-jarige
Durk Geerts Schroor, een zoon van de molenaar-schipper, dat hij
het veerschip van Beetsterzwaag op Leeuwarden v.v. had gekocht.
Hij verzocht om ook deze beurt te mogen bevaren, hetgeen werd
toegestaan.
Was de Lycklama- of Beetstervaart al voor 1693 gegraven, de
verbinding met de in het verlengde liggende Schipsloot met de na
1850 gegraven ringvaart van het 6e en 7e veendistrict, beter
bekend als "de Nijefeart", kwam pas in 1860 tot stand.
Beurtschepen voeren tot dat jaar via de Beetstervaart naar het
Koningsdiep om na vele kronkelingen in deze rivier bij
Warniahuizen in de Boorn te komen.
Rond 1860 liet de gemeente Opsterland de schipsloot verbeteren
en een brug leggen bij de uitmonding in de Nijefeart. Bij de brug
kwam een huis voor de brugwachter. Één en ander ging gepaard
met aanzienlijke kosten, daarom werd besloten om tol te heffen
van schepen die gebruik zouden maken van het verbeterde
vaar-water.
Voor schepen beneden 6 ton moest f 0,15 tol worden betaald.
Afhankelijk van de tonnage liep deze op tot f 0,50.
De schippers zullen blij geweest zijn met de verkorte vaarroute,
maar niet met de tolheffing. In december 1865 verzocht
Durk
Geerts Schroor het gemeentebestuur de tol door de brug onder
Venebuurt af te mogen kopen met f 20,- per jaar. In het
zomerhalfjaar moest hij iedere week tweemaal met zijn schip
heen en terug deze wipbrug passeren, waarvoor hij elke reis
f 0,32 aan tol kwijt was, hetgeen f 1,30 per week werd en na
zonsondergang zelfs f 1,50. Deze tol was zeer bezwarend voor
hem, daar dit veer weinig opleverde.
Daar de tol te Venebuurt verpacht werd aan de brugwachter
Popke Boersma voor f 250,- per jaar werd aan Schroor
geadvi-seerd zich met hem over de afkoop in verbinding te stellen.
Schipper Durk Schroor overleed in 1917, maar was toen al
opgevolgd door zijn zoon Bouwe. Ook hij voer eerst nog met een
zeil-schip, later werd het vervangen door een motorboot "de
Vooruitgang". Laatste schipper was
Theo Bouwes Schroor, die
later overstapte op een vrachtauto.
De beurtvaart van Beetsterzwaag en Smalle Ee op Leeuwarden.
Gorredijk.
Er heeft nog een beurtvaart bestaan tussen
Beetsterzwaag en Leeuwarden. Daartoe werd wagenvracht
aange-nomen in Beetsterzwaag, Beets, Olterterp, Boornbergum en
Kortehemmen en zo naar Smalle Fe vervoerd, waar het aan boord
van het beurtschip werd gebracht. Een reglement uit 1857
bepaal-de dat de vrachtwagen om 8 uur uit Beetsterzwaag moest
ver-trekken.
De beurt werd op maandag en donderdag gevaren en vertrok om
10 uur uit Smalle Ee. Passagiers betaalden voor een enkele reis
f0,44 in de roefenf 0,25 in het ruim. In augustus 1872 verzocht
de toenmalige schipper Douwe Hendriks Bosma de beurt van
maandag te mogen laten vervallen, "omdat daaraan zijns inziens
geen behoefte meer aan bestaat".
Hoelang dit schip nog heeft gevaren is niet bekend.