Direct naar artikelinhoud
Nieuws

Veel Syriëgangers leidden voor vertrek al een ontspoord leven

Een kamp in Syrië waar vooral families van gedode of gearresteerde IS-strijders verblijven.Beeld NurPhoto via Getty Images

Onder terrorismedeskundigen leeft het idee dat jihadisten vaak een ‘normale’ achtergrond hebben. Nieuw politieonderzoek bewijst het tegendeel: veel Syriëgangers kampten voor vertrek al met (geestelijke) problemen.

en

Het onderscheid tussen psychisch verwarde daders en ideologisch gedreven terroristen is achterhaald, blijkt uit een nieuwe politiestudie. Analyse van dossiers van 319 Syriëgangers leidt tot de conclusie dat zij voor vertrek veelvuldig problemen hadden met werk, geld, opleiding, huisvesting, criminaliteit en hun psychosociale gezondheid.

De analyse, verricht door onderzoeker Anton Weenink van de Landelijke Eenheid van de politie, laat zien dat 28 procent van de 319 Syriëgangers te kampen heeft met geestelijke gezondheidsproblemen, uiteenlopend van schizofrenie of een verstandelijke beperking, tot een depressieve stoornis. Ter vergelijking: landelijk heeft ongeveer 8 procent van de bevolking te maken met zulke geestelijke problematiek. Volgens Weenink lijkt deze oververtegenwoordiging van psychische problemen onder Syriëgangers erop te wijzen dat de ‘discussie over de kwestie of een aanslagpleger ‘ideologisch gedreven’ of ‘verward’ is, een onderscheid suggereert dat er helemaal niet hoeft te zijn.’

Die vraag speelde onder anderen bij Gökmen T., die ervan wordt verdacht op 18 maart in Utrecht drie mensen doodgeschoten te hebben in een tram. Zijn identiteit was nog maar net vrijgegeven of media en publiek probeerden verwoed de 37-jarige schutter te categoriseren. Was hij verward, of hadden we hier te maken met een ideologisch gedreven jihadist?

De eerste uren helde het oordeel over naar verward: T. zou volgens bekenden en buurtgenoten vooral een ‘knettergekke’ randfiguur zijn, een crimineel met een langdurige geschiedenis van psychische problemen. Daarna schoof de kwalificatie van T. iets meer op richting de kwalificatie jihadist: in T.’s vluchtauto werd een briefje gevonden waarin hij volgens een getuige had geschreven uit naam van Allah te handelen, en ook zou T.’s familie diep in de Kaplanci-beweging zitten, een radicaal islamitische splintergroepering.

‘Het is geen zwart-witkwestie, aanslagplegers kunnen verward zijn, of een persoonlijkheidsstoornis hebben, en tegelijkertijd ideologisch bevlogen zijn’, zegt Weenink. ‘Het beste voorbeeld is Anders Breivik. Die is volledig toerekeningsvatbaar verklaard, terwijl hij ook leed aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Uiteindelijk is het aan de rechter om te bepalen of ­iemand zich bewust was van zijn eigen handelen tijdens een aanslag.’

Woede op het Westen

Edwin Bakker, hoogleraar terrorisme en contraterrorisme aan de Universiteit Leiden, en niet bij dit onderzoek betrokken, onderschrijft de conclusie dat het onderscheid tussen ‘verward’ en ‘terroristisch’ kunstmatig is. Als voorbeeld noemt hij de Syriër Malek F., die vorig jaar in Den Haag drie personen neerstak. ‘Die heeft te maken gehad met psychoses en is daadwerkelijk gediagnosticeerd, die had waanideeën. Toch zit er ook daar een woede naar het Westen onder, hij is niet gaan inhakken op dierenbeulen of mensen met rood haar.’

Het Openbaar Ministerie bepleitte vorige week in de rechtbank dat ­Malek F. ontoerekeningsvatbaar was, maar tegelijkertijd wel een terroristisch oogmerk had. Volgens onderzoeker Bakker kan dat inderdaad samengaan. ‘In het geval van Gökmen T. is er vermoedelijk ook sprake van psychische problemen en een terroristisch motief, we moeten dat niet zo uit elkaar willen trekken.’

Weeninks onderzoek is een uitbreiding van een eerdere studie naar Syrië­gangers uit 2015 waarin hij 140 Syriëgangers onder de loep nam. Uit deze eerste verkenning kwamen Syriëgangers naar voren als een groep met flinke psychosociale problemen die qua achtergrond niet zoveel verschillen van de ‘gewone’ crimineel.

Woede op het Westen

Beeld beheerst door 9/11

De vervolgstudie – op basis van veel meer en completere politiedossiers – toont nog duidelijker aan dat het ­merendeel van de Syriëgangers in ­Nederland een psychisch en maatschappelijk ontspoord leven leidde. Het zijn overwegend Marokkaanse ­Nederlanders uit gebroken gezinnen, die in bijna tweederde van de gevallen criminele antecedenten hebben, voornamelijk straatroven, vernielingen en inbraken. 40 procent is betrokken geweest bij geweld. Goede startkwalificaties hebben ze niet. Een groot deel van hen was voor de jihadistische uitreis naar Syrië werkloos en nauwelijks ­financieel zelfredzaam. Bijna een op de tien is ooit zelfs dakloos geweest.

Het onderzoek ondergraaft de ‘normaliteitsthese’ – het onder terrorismedeskundigen populaire idee dat jihadisten vaak een ‘normale’ achtergrond hebben, en in sommige gevallen zelfs maatschappelijk succesvoller zijn dan gemiddeld. Dit beeld werd grotendeels bepaald door de achtergrond van enkele ideologisch geharde daders van 9/11 die gestudeerd hadden en opgroeiden in een middenklassegezin. Voor de amper geschoolde Syriëgangers gaat dit nauwelijks op. Zij sluiten zich volgens Weenink vooral aan bij de gewelddadige jihad vanwege de belofte van aanzien, actie en van wraak op het oude, mislukte leven.

‘Hun gang naar Syrië is de zoveelste problematische fase in een leven dat ­altijd al problematisch is geweest’, zegt Weenink. ‘Zelfs in de criminaliteit ­waren ze niet succesvol, ze waren niet actief in de zware georganiseerde misdaad. Het zijn mensen die in het leven zijn vastgelopen en toch al niet zoveel te verliezen hadden.’

Een van de verspreiders van de normaliteitsthese waar Weenink zijn pijlen op richt, is de eerder genoemde Edwin Bakker, die in 2017 het boek ­Nederlandse jihadisten, Van naïeve idealisten tot geharde terroristen samenstelde. Hij karakteriseerde Syriëgangers eerder als ‘gewone jongens met gewone levens’.

Volgens Bakker moet die visie worden gezien in het licht van het publieke debat. ‘Er wordt soms beweerd dat je niet normaal kunt zijn als je naar Syrië vertrekt. Deze jongeren hebben meer problemen dan de doorsnee jongen uit Wassenaar, maar ze zijn normaal als je hen vergelijkt met anderen uit hun eigen sociale groep. In die context hebben wij in ons boek beschreven dat Syriëgangers zeker niet per sé gek zijn. Maar ik ontken niet dat ze meer dan gemiddeld sociale en psychologische problemen hebben.’

Nut van onderzoek

De vraag is welk praktisch nut Weeninks onderzoek dient nu de uitreis naar Syrië is komen stil te liggen en het IS-kalifaat is gevallen. Volgens de onderzoeker zelf biedt zijn werk handvatten bij de vroegsignalering van gevaarlijke radicalisering. Vooral de bevinding dat veel Syriëgangers een geweldsverleden hadden, kan politie en gemeentelijke instanties op weg helpen, denkt hij.

‘Je kunt uiteraard niet gaan profileren op basis van dit onderzoek, maar het kan wel duidelijk maken waar je alert op moet zijn bij mensen die al in een radicaal netwerk zitten’, zegt Weenink. ‘Let dan vooral op de mensen die huiselijk geweld hebben gepleegd, die snel opgefokt raken. Als zo iemand een slechte thuissituatie heeft, of een ander conflict heeft, dan moet je enorm letten op de signalen die erop wijzen dat zo iemand richting een extremistische gemoedstoestand drijft.’

Met het oog op Syriëgangers die vroeg of laat zullen terugkeren in ­Nederland is het belangrijk te weten met welke optelsom van problemen ­iemand te maken had voor vertrek, denkt Weenink. ‘De meeste terugkeerders zullen eerst een straf moeten uitzitten in de gevangenis. Dat geeft de tijd en ruimte om te onderzoeken wat hun toestand is. Zijn ze getraumatiseerd, gedesillusioneerd? Zitten ze nog in radicale netwerken? Hebben ze een conflictueuze relatie met hun familie? Waar komt iemand na het uitzitten van zijn straf terecht? De uitkomsten van mijn onderzoek laten zien dat het belangrijk is om breed te blijven kijken naar dit probleem, en niet alleen vanuit het strafrecht.’

Gevaar terugkeerders

Dat gebeurt al in de zogenoemde ‘persoonsgerichte aanpak’ van radicalisering. Dat is de lokale samenwerking van politie- en inlichtingendiensten, gemeentelijke instanties en zorginstanties – reclassering, jeugdzorg, jongerenwerkers – om islamitische en rechts-extremistische radicalisering in de gaten te houden. Ook een deel van de reeds teruggekeerde Syriëgangers – 55 in totaal – wordt op die manier al gevolgd.

Hoogleraar Bakker denkt eveneens dat de gedetailleerde informatie uit Weeninks onderzoek helpt bij de brede aanpak van terugkerende Syrië­gangers. ‘We kunnen nu niet meer zeggen dat we niet weten wie we terugkrijgen straks. Zulk nauwkeurig onderzoek op basis van politiedossiers gebeurt in andere landen veel minder, we hebben wat dat betreft in Nederland een open cultuur en dat geeft een voorsprong.’