Direct naar artikelinhoud
GeschiedenisOnderzoek oorlogsslachtoffers

De tijd dringt: speuren naar de identiteit van onbekende WO II-slachtoffers

Op de Du Moulinkazerne in Soesterberg onderzoekt Els Schiltmans de overblijfselen van een naamloos slachtoffer uit de Tweede Wereldoorlog.Beeld Niels Stomps

Met een arsenaal aan speurtechnieken zoekt een eenheid van de Landmacht naar de namen van onbekende slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Het is een race tegen de klok, want de groep nabestaanden die kan helpen wordt met de dag kleiner.

In de bossen van Soesterberg krijgen onbekende oorlogsslachtoffers hun naam terug. Een klein laboratorium, een handvol computers en vier Defensiemedewerkers met eindeloos geduld en enthousiasme: het kleine paviljoen op de Du Moulinkazerne oogt weliswaar nietig maar de raadsels die daar zoveel jaar na de oorlog worden opgelost, brengen verlossing voor nabestaanden die nooit zijn opgehouden met zoeken. 

Eerste luitenant Els Schiltmans buigt zich over de roestvrijstalen sectietafels met de stoffelijke resten van twee soldaten; aan hun voeteinde ligt een hoopje uniform, een stukje bretel, een enkel knoopje en hun laarzen – of wat daarvan over is. Wie heeft zij voor zich? Dna-onderzoek en speurwerk in archieven moet de komende maanden het antwoord geven.

Beeld Rein Janssen

Ruim 75 jaar na de bevrijding zijn er nog altijd zesduizend oorlogsslachtoffers zoek of zonder identiteit: (buitenlandse) militairen die nooit zijn thuisgekomen, verzetslieden die zijn verdwenen, gefusilleerden die in een massagraf zijn terechtgekomen, soldaten die naamloos zijn begraven op de plek waar ze zijn gesneuveld. En al 75 jaar is het de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL) die zich om die groep bekommert. 

De tijd dringt, zegt kapitein Geert Jonker, commandant van de BIDKL. Het verwantschapsonderzoek waarmee de identiteit van de onbekende doden kan worden vastgesteld biedt de meeste kans van slagen met dna van directe familieleden: broers, zussen of kinderen. En die groep nabestaanden wordt rap kleiner.

Het is dinsdagochtend, Jonker en Schiltmans rijgen bij een kop koffie de verhalen aaneen. Hun collega, adjudant Sandor Verkerk, is bij het Markermeer waar een Britse bommenwerper wordt geborgen die daar in 1943 is neergehaald. Er zijn, zo zal later blijken, stoffelijke resten in aangetroffen, het betekent een nieuwe klus voor het team in Soesterberg. Jonker wijst op de vitrinekast vol persoonlijke bezittingen, gevonden tijdens opgravingen: een pistool, helmen, een portemonnee met daarin een briefje met voetbaluitslagen, een Duits-Frans woordenboek, een zilveren hanger met de tekst Kehre wieder. Ieder detail kan van belang zijn voor de identificatie, zegt hij, soms kan een uniformknoopje een spoor opleveren.

De Tweede Wereldoorlog is veel minder lang geleden dan soms wordt gedacht, zegt hij: ‘We zijn nog maar één generatie verder. De kinderen van al die vermiste oorlogsslachtoffers zijn nu zeventigers en tachtigers. Velen kampen met een trauma, over de vader die ze nooit hebben gekend. We zijn het moreel aan ze verplicht om ons best te doen en door te zoeken.’

In de gang naar het laboratorium hangt een prikbord met zwart-witfoto’s, portretten van mannen die dankzij de inzet van de kleinste eenheid van de Nederlandse krijgsmacht werden geïdentificeerd. Het is de wall of fame, zegt Schiltmans. ‘Het is goed om af en toe naar die gezichten te kijken.’

Els Schiltmans: ‘Families hangen aan onze lippen als we vertellen waar hun geliefden hebben gevochten, wie hun vrienden waren, hoe ze zijn omgekomen.’Beeld Niels Stomps

Een onbekende vader

Tiny Spoel was 11 maanden oud toen haar vader overleed en op haar vragen kwam nooit een antwoord. ‘Ach kind, dat weet ik niet meer, dat is zo lang geleden’, zei haar moeder als ze naar hem vroeg. ‘Het was een goeie knul, hij was gek op jou.’ Daar moest ze het mee doen. 

Haar moeder hertrouwde, Tiny bleef vragen, de familie bleef zwijgen en daar kan ze nóg boos om worden. ‘Op mijn eerste schoolrapport van de lagere school stond opeens mijn achternaam, Spoel. ‘Ja, dat was de naam van je vader’, zei mijn moeder, meer niet. Niemand had het meer over hem, het was net of hij niet had bestaan.’

Aan de keukentafel van haar Amsterdamse appartement laat ze de enige foto zien die ze van hem heeft: zijn trouwfoto uit 1942.  Zeven jaar geleden begon haar zoektocht langs archieven en zo ontdekte ze dat Martinus Spoel op 30-jarige leeftijd in Kamp Amersfoort was overleden aan difterie. Arbeitsbummelant staat op zijn kampkaart genoteerd: hij was dwangarbeider en heeft na verlof vermoedelijk geweigerd terug te keren naar het bedrijf dat in Duitsland bunkers fabriceerde.

Martinus Spoel in 1942.Beeld Tiny Spoel

Alle informatie die ze achterhaalde, riep nieuwe vragen op. ‘Ik had te veel vragen, en nu is er niemand meer die ze kan beantwoorden.’ Hoe vaak Els Schiltmans dat soort verhalen niet heeft gehoord de afgelopen jaren, zegt ze: vader of echtgenoot was dood, maar er mocht niet worden gehuild, er mocht niets worden gevraagd. ‘De emoties komen nu pas en die zijn soms heftig, woede en verdriet, omdat er altijd is gezwegen.’

Vorig jaar vroeg de Oorlogsgravenstichting aan Tiny Spoel of ze dna wilde afstaan. Wie weet zou het van pas komen in het onderzoek naar onbekende oorlogsslachtoffers. Ze werd van tevoren gewaarschuwd dat ze niet te veel hoop moest koesteren. 

De kampkaart van Martinus Spoel met rechts in groene stift de bevestiging: ‘gestorben’ op 16 september 1944.Beeld Nationaal Monument Kamp Amersfoort

De 103 van Loenen

Op een zonnige dinsdagmorgen graven Els Schiltmans en korporaal Bianca Groeneveld op het Nationaal Ereveld in Loenen vijftien onbekende doden op. Langs de slingerende bospaadjes liggen vierduizend eenvoudige witte stenen onder een dak van ruisende naaldbomen: militairen, verzetshelden, kampslachtoffers, Engelandvaarders. Op 103 van die stenen ontbreekt nog altijd een naam. 

Ruim twee jaar geleden is de bergings- en identificatiedienst begonnen met het opgraven van de naamloze Nederlanders, vandaag wordt die klus voltooid. Achter in de bus staan de containers met stoffelijke resten, in Soesterberg begint de komende maanden het puzzelwerk.

De afgelopen 75 jaar heeft de BIDKL van zo’n vijftigduizend onbekende oorlogsslachtoffers de identiteit kunnen achterhalen. Jarenlang kwam de dienst vooral in actie na toevalsvondsten, graven die werden ontdekt als een boer ging ploegen of een aannemer ging bouwen. De laatste jaren neemt de dienst steeds vaker zelf het initiatief om naamloze graven te onderzoeken, in een ultieme poging de doden alsnog te identificeren. 

In Loenen legt Schiltmans uit wat haar werk zo bijzonder maakt: een klein team van betrokken medewerkers heeft de hele zoektocht in eigen hand, van het opgraven, het speuren in archieven, het labonderzoek, de dna-afname tot het contact met de familie. ‘Dat is internationaal uniek en dat maakt onze betrokkenheid zo groot.’

Plastic kisten met stoffelijke overschotten in het kantoor van de BIDKL.Beeld Niels Stomps

Geen Katweig maar Katwijk

Academici zijn ze geen van allen, zegt commandant Geert Jonker, maar toch combineren ze kennis en vaardigheden uit vier wetenschappelijke vakgebieden: forensische archeologie, fysische antropologie, forensische odontologie en militaire geschiedenis. Ook van stamboom- en dna-onderzoek moeten ze het nodige af weten.

Hun speurwerk begint steeds opnieuw met een biologisch profiel van de slachtoffers, het zijn de stoffelijke resten die een deel van hun levensverhaal prijsgeven. Als de skeletdelen zijn gewassen en neergelegd, kunnen de identificatiespecialisten daar van alles uit aflezen: lengte, leeftijd, ziekten, verwondingen, voedingsstatus. Leg informatie over ziekten naast een keuringsrapport, de gebitsstatus naast een tandartskaart of gegevens over eerdere verwondingen naast een naoorlogs signalement (‘Onze vader was 1,78 meter, had twee gouden kronen en heeft ooit zijn onderbeen gebroken’) en soms openbaart zich dan opeens een mogelijke kandidaat.

Schiltmans vertelt over de zeven verzetsmensen die ze op de sectietafel heeft gehad, opgegraven op de Waalsdorpervlakte, een beruchte fusilladeplaats. ‘Ze hadden kogelgaten in borst, armen en schedel. Ik realiseerde me hoe ze moesten zijn gestorven; eerst hangend aan een paal door hun knieën gezakt, toen een nekschot gekregen. Als ik daaraan denk, raakt me dat nog steeds.’

Historisch onderzoek is de tweede pijler onder het opsporingswerk en daarvoor gaan Geert Jonker en zijn teamleden archieven in binnen- en buitenland af. Laatst vonden ze in het documentatiecentrum in het Duitse Bad Arolsen opeens een trouwakte die hen op het juiste spoor zette. Dat soort informatie blijkt cruciaal bij de identificatie van de 103 onbekende doden uit Loenen. Bekend is alleen dat het om dwangarbeiders gaat die in Duitsland zijn overleden en na de oorlog aan Nederland zijn overgedragen. Maar de namen en gegevens die werden meegestuurd bleken bij gemeenten en Rode Kruis onbekend en zo waren ze verdwenen in een naamloos graf. Nu ze in Soesterberg nog eens heel goed alles nalopen, blijkt hun ware naam soms om de hoek te liggen.

Jonker: ‘Want hoe ging dat in de oorlogsjaren? Ze kwamen meer dood dan levend in een Duits ziekenhuis terecht en dan vroeg de dokter naar hun naam. Als je zegt dat je Gerrit Slikboer heet en in Krabbedijke woont, wat verstaat zo’n Duitser dan? En al helemaal als je dialect spreekt. Dus dat werd fonetisch genoteerd. Dan klopt een geboortedatum maar is een gemeenteambtenaar vlak na de oorlog niet op het idee gekomen om namen te vertalen. Nu ontdekken wij dat Mariusch von Katweig gewoon Marinus van Katwijk is.’

Soms, en dat is heel triest, zegt Schiltmans, kloppen de gegevens wel maar heeft een ambtenaar niet zitten opletten. Een van de 103 onbekende doden bleek niet in de stad Utrecht te zijn geboren, zoals de Duitse autoriteiten indertijd hadden genoteerd, maar in de provincie Utrecht en op het Utrechtse stadhuis lag gewoon zijn huwelijksakte. Schiltmans vond het graf van zijn vrouw en kwam in contact met de kleindochter. ‘Haar oma is nooit hertrouwd, ze heeft nooit geweten dat haar grote liefde al die jaren vlak bij haar, in Loenen, begraven lag. Een heel leven een vraagteken, terwijl dat niet nodig was geweest.’

Geert Jonker: ‘Wij zien ons werk als een missie, we doen het voor de nabestaanden.’Beeld Niels Stomps

Verwantschapsonderzoek

Geert Jonker is gebeld door de 82-jarige zoon van een man die tijdens de oorlog zomaar is verdwenen;  omgebracht door de Duitsers, zo luidt het verhaal, niemand weet waar hij ligt. Hij heeft gevraagd of de zoon dna wil afstaan. Dat gaat naar de dna-databank vermiste personen die twaalf jaar geleden door de politie is opgezet en wordt beheerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Er zijn nu 3.346 profielen in opgenomen, vertelt Charissa van Kooten, dna-verwantschapsdeskundige bij het NFI: van vermiste personen, familieleden en ongeïdentificeerde doden. Een deel van die profielen heeft betrekking op oorlogsslachtoffers.

Het klinkt als een prachtige trukendoos: leg het dna-profiel van een onbekend oorlogsslachtoffer naast dat van alle familieleden die in de oorlog iemand zijn kwijtgeraakt en je bent er, maar de werkelijkheid is weerbarstig. In het lab van de BIDKL worden uit de stoffelijke resten de beste bewaarplaatsen van dna geselecteerd: er wordt een stukje dijbeenbot afgezaagd of een deel van de schedel achter het oor weggehaald en indien aanwezig gaat er ook een intacte tand of kies mee naar het NFI. Het lukt steeds vaker om daar een dna-profiel uit te halen, vertelt Van Kooten, maar vervolgens is er wel vergelijkingsmateriaal nodig. Het liefst van naaste verwanten, hoewel dankzij nieuwe technieken soms ook familieleden iets verder weg in de stamboom geschikt kunnen zijn. 

En dáár loopt het onderzoek regelmatig vast: er moeten veel families zijn waar sinds de oorlog iemand wordt gemist, maar het aantal nabestaanden dat zich heeft gemeld is nog altijd niet groot.

In het lab van de BIDKL worden uit de stoffelijke resten de beste bewaarplaatsen van dna geselecteerd: er wordt een stukje dijbeenbot afgezaagd of een deel van de schedel achter het oor weggehaald.Beeld Niels Stomps

De meeste successen komen tot nu toe uit zaken waarin het team van de BIDKL na onderzoek al zo veel puzzelstukjes had over de identiteit dat familieleden konden worden benaderd. 17 van de 103 van Loenen zijn op die manier geïdentificeerd, 3 zitten nog in het dna-traject. 

Maar de pareltjes, dat zijn de toevalstreffers: een match tussen een naamloze dode en een familielid dat zich spontaan heeft aangemeld, in de hoop dat de vader, de broer, de opa die al meer dan 75 jaar zoek is, ooit nog wordt gevonden. 2 van de 103 van Loenen zijn tot nu toe via zo’n gelukkie aan hun naam gekomen. Daarom moeten zo veel mogelijk nabestaanden van de databank afweten, benadrukt Geert Jonker. ‘We zijn afhankelijk van hun medewerking.’

Graf  E-1392

Op een donderdagochtend in maart krijgt Tiny Spoel nieuws waar ze nooit rekening mee had gehouden: er is een dna-match, haar vader is gevonden. Zijn graf, hoort ze, is kort na de bevrijding vlak bij kamp Amersfoort aangetroffen, op aanwijzing van de gearresteerde kampcommandant, waarna hij in Leusden is begraven als onbekende Nederlander. Acht jaar geleden heeft de BIDKL zijn stoffelijke resten opnieuw onderzocht, zijn dna opgeslagen en hem naar het ereveld in Loenen overgebracht. En nu is hij geïdentificeerd, dankzij de dochter die hem nooit heeft gekend. Voor de nuchtere Amsterdamse Tiny is dat toch een emotioneel moment. ‘Ik was zo blij dat hij was gevonden’, zegt ze. ‘Het geeft zo veel rust, en hij mag daar eeuwig liggen, hè. Dat is ook zo fijn.’ De graven in Loenen zijn beschermd, ze mogen niet worden geruimd.

Schiltmans besluit haar een maand later op te halen als een treinreis naar Loenen door het coronavirus te ingewikkeld is geworden. ‘Stond ze daar zachtjes tegen het graf te praten, dat vond ik zó aandoenlijk.’

Deze week heeft graf E-1392 eindelijk een steen met een naam gekregen: 76 jaar nadat hij in het Krankenrevier van kamp Amersfoort overleed, heeft Martinus Spoel dan eindelijk naast een vlinderstruik zijn laatste rustplaats gevonden. Er was een korte ceremonie, er werden bloemen gelegd, en zijn dochter was erbij.

Ze zegt: ‘Hij had een naam, maar werd een nummer toen hij naar Duitsland werd gestuurd, hij stierf als onbekende en bleef daarmee een nummer, en nu heeft hij weer een naam.’

Een onaangenaam geheim

Soms brengt het onderzoek van de bergings- en identificatiedienst een onaangenaam geheim aan het licht. Het komt voor, zegt Schiltmans, dat zij de familie moet vertellen dat opa geen verzetsheld was, zoals altijd was gedacht, maar een collaborateur.  ‘Wij houden altijd voor ogen dat het om een echtgenoot, een vader, een grootvader gaat’, zegt Jonker. ‘We oordelen niet over goed of fout.’ 

Toch kon een paar jaar geleden een onbekende dode na identificatie niet worden herbegraven op het Ereveld in Loenen toen bleek dat het ging om een NSB’er die vrijwillig in Duitsland had gewerkt, en zich vlak voor het einde van de oorlog nog had gemeld bij het wervingskantoor van de SS.

De meeste successen komen tot nu toe uit zaken waarin het team van de BIDKL na onderzoek al zo veel puzzelstukjes had over de identiteit dat familieleden konden worden benaderd.Beeld Niels Stomps

Er is nóg een groep die er niet thuishoort. Als de BIDKL in 2018 begint met het opgraven van de 103 van Loenen, leeft nog de overtuiging dat het om allemaal Nederlandse dwangarbeiders gaat. Inmiddels is duidelijk dat er op het Ereveld zeker 25 buitenlanders begraven liggen. De dienst heeft na onderzoek twintig Vlamingen, vijf Polen, een Rus, een Fransman en een Zwitser ontdekt. Het is het gevolg van de naamsverbastering die ze vaker tegenkomen, de Duitse autoriteiten moeten hebben gedacht dat het om Nederlanders ging. Er is al contact met Belgische en Poolse collega’s die gaan proberen dna te verzamelen van nabestaanden. Samen met de Oorlogsgravenstichting, beheerder van het ereveld, wordt geprobeerd om al die buitenlandse dwangarbeiders in hun eigen land te laten begraven.

Rozen voor de commandant

Geert Jonker is jarig, halverwege de ochtend wordt hij gebeld door de dochter van een Britse militair die in september 1944 bij de Slag om Arnhem om het leven kwam. De stoffelijke resten van sergeant Edward Hartley werden in 1984 ontdekt in een veld in Oosterbeek door een hobbyist met een metaaldetector, maar zijn identiteit bleef onbekend. In 2005 achterhaalde Jonker alsnog zijn naam door zijn gebitsstatus te vergelijken met een tandartskaart uit de oorlog.

Het Britse ministerie van Defensie deed een oproep, de dochter van Hartley reageerde, ze was geboren een maand nadat haar vader vermist was geraakt. Sindsdien noemt Patricia Summers kapitein Geert Jonker ‘my Dutch son’. Al dertien jaar komt ze in september over voor de herdenkingsceremonie op de erebegraafplaats in Oosterbeek.

You take them to your heart, zeggen de Britten, en zo is het, zegt Jonker. ‘Wij zien ons werk als een missie, we doen het voor de nabestaanden. We houden professionele afstand maar we zijn er zo intensief mee bezig dat we vaak vergroeien met de slachtoffers en hun families. Ze zijn altijd dankbaar dat we hun dierbaren niet vergeten zijn, zelfs als we geen match vinden.’

En steeds weer blijkt dat ze met een naam ook een heel levensverhaal terughalen, een verhaal dat altijd was verzwegen of in de tijd verloren was gegaan, zegt Els Schiltmans. ‘Families hangen aan onze lippen als we vertellen waar hun geliefden hebben gevochten, wie hun vrienden waren, hoe ze zijn omgekomen. Ze zijn van huis gegaan en nooit meer weergekeerd. Het is alsof wij ze na al die jaren thuisbrengen.’

Wie sinds de Tweede Wereldoorlog een familielid mist, kan zich melden bij de BIDKL via bidkl@mindef.nl. Het moet gaan om oorlogsslachtoffers, die door een verzetsdaad of als dwangarbeider om het leven zijn gekomen.

Graf E-1392, de plek waar Martinus Spoel decennialang anoniem begraven lag.Beeld Ellen de Visser