‘Jongeren laten proeven van STEM kan best al in het lager onderwijs gebeuren’

‘We moeten jongeren niet enkel motiveren om te kiezen voor STEM-opleidingen, maar ook heel wat achterliggende problemen aanpakken’, schrijft Mona De Smul van SODAplus. Ze roept op om jongeren al zo vroeg mogelijk met meer technische vakken in aanraking te laten komen.

De Vlaamse onderwijskwaliteit daalt verder. Dat bleek eerder deze maand uit de internationale studie TIMSS, die de resultaten van onze leerlingen voor wiskunde en wetenschappen vergelijkt. Deze trend is niet nieuw.

STEM (de verzamelnaam voor Science, Technology, Engineering en Mathematics) is al langer een aandachtspunt in het onderwijsveld. Er is in Vlaanderen namelijk een blijvend tekort aan leerlingen die afstuderen in een STEM-richting. Dit is opmerkelijk omdat er in de samenleving een steeds stijgende vraag is naar wetenschappelijke en technische beroepsprofielen. Specifiek in Vlaanderen is vooral het aandeel van afgestudeerden in een STEM-richting in het tso en bso te laag, net terwijl zich daar de meeste STEM-richtingen bevinden.

Jongeren laten proeven van STEM kan best al in het lager onderwijs gebeuren.

Ondanks de inzet en vele initiatieven van zowel de overheid als scholen om STEM aantrekkelijk te maken voor de Vlaamse jongeren, zien we weinig verandering. De vraag hoe we dit kunnen aanpakken, blijft dus zowel dringend als prangend actueel. Al lijkt het duidelijk dat een groot probleem zich bevindt bij het huidige imagoprobleem van tso/bso scholen: want waarom kiezen jongeren wél voor STEM in aso, maar niet in tso/bso, waar eigenlijk de meeste technische richtingen zich bevinden?

In een eigen onderzoek van vzw SODAplus door Margo Dewispelaere, stelden we de vraag aan 157 jongeren uit STEM-richtingen van alle onderwijsvormen (aso/tso/bso): waarom kozen jullie voor de studierichting waar jullie nu in zitten?

Kiezen voor STEM: een stand van zaken

Volgens ons onderzoek blijft de belangrijkste reden om te kiezen voor STEM: interesse, zowel voor hun keuze in het eerste jaar (80,65%) als de derde graad (89,81%). De weinige leerlingen die kiezen voor STEM, doen dit dus wel met volle goesting. Daarbij is het wel belangrijk aan te geven dat slechts de helft van de leerlingen aangeeft dat die interesse gegroeid is vóór de start in hun studierichting.

Met andere woorden: de keuze voor STEM is niet altijd bewust, meer dan de helft van de jongeren (58,06%) kiest vanuit onwetendheid. Pas tijdens het leerproces ontdekken leerlingen hoe plezant en uitdagend de STEM-wereld echt is. En dat is jammer, want als jongeren al veel vroeger voelen dat hun interesse bij STEM ligt, en hierin ondersteund worden wat betreft de mogelijkheden, dan zou de instroom in STEM-richtingen misschien groter zijn.

Jongeren zo vroeg mogelijk in contact laten komen met techniek

De ambitie moet er zijn om jongeren al zo vroeg mogelijk in contact te laten komen met techniek. Wij geloven dan ook dat de focus wat vroeger gelegd mag worden, al in het lager onderwijs bijvoorbeeld. STEM is namelijk niet zo moeilijk: eigenlijk start het met een probleem uit het echte leven waar we op botsen, en een oplossing voor moeten vinden. Dit prikkelt de nieuwsgierigheid van jongeren.

Neem nu een opdracht die past bij het huidige koude seizoen. Veel vogels hebben het koud en zoeken een schuilplaats of eten: hoe kan je een geschikt vogelhuisje maken voor deze dieren? Deze opdracht alleen vergt onbewust veel STEM-vaardigheden om op te lossen. Leg dan expliciet de link met mogelijke studierichtingen waarin jongeren zich hierin kunnen verdiepen (bv. houtbewerking) en de keuzes naar de toekomst toe worden concreter. Andere opdrachten kunnen zijn: Hoe kan je een ei laten vallen zonder dat het breekt? Het paard van de Sint is ziek, zoek jij een alternatief voertuig? Enzovoort. Proefjes en levensechte problemen om op te lossen maken STEM heel concreet.

Ook de praktijkcomponent van STEM-richtingen mag explicieter aan bod komen, heel wat leerlingen zijn praktisch aangelegd en zijn dan ook benieuwd in welke richtingen ze hier later iets mee kunnen doen. 55,48% van de jongeren in ons onderzoek koos voor STEM omwille van de praktijkcomponent. Hierop kan al van het lager onderwijs op ingezet worden door meer te informeren en expliciete linken te leggen met alle mogelijkheden in zowel aso, tso als bso.

Daarnaast kan het uitnodigen van vakmensen, onderzoekers of rolmodellen uit het STEM-werkveld heel wat jongeren in het lager onderwijs motiveren om een keuze te maken voor een technische richting. Iemand heel gemotiveerd over zijn job en de daarbij horende richting zien praten, kan al snel iemand inspireren om hetzelfde te doen. Nog beter is als dit rolmodel zijn of haar studies genoot in het tso/bso. Net hier blijft de instroom van STEM-leerlingen stagneren terwijl daar de ruimste STEM-mogelijkheden zijn met de meeste jobmogelijkheden na de studies. Helaas worden tso en bso nog steeds niet hoog aangeprezen.

Olifant in de kamer

Ons onderzoek brengt namelijk één ander groot probleem aan het licht: de opvatting dat tso en vooral bso ‘minder goed’ zijn dan aso. Om het in cijfers uit te drukken: 80,95% van de aso-leerlingen gaven aan dat de reputatie van hun school een factor heeft gespeeld in de keuze van hun studierichting, bij tso/bso-leerlingen is dit 50,38%. Een groot verschil. Gigantisch bijna. Leerlingen worden namelijk in het lager onderwijs nog steeds aangezet om aso te proberen (door ouders of hun leerkrachten lager onderwijs), je kan namelijk nog altijd ‘zakken’. Dit reputatieverschil speelt ook binnen de onderwijsvormen. Zo antwoordde een leerling Latijn-Wetenschappen in onze enquëte als volgt: ‘Zo werden op de infosessie van school X voor de derde graad de richtingen van ‘hoog’ naar ‘laag’ geordend. Economie talen stond helemaal vanonder en Latijn Grieks wiskunde helemaal vanboven.’

‘Te slim voor tso’?

Ik illustreer hier graag het voorbeeld van G., een echte ‘doener’, iemand die het liefste bezig is met zijn handen. Het leek dus op het einde van het lager onderwijs al vroeg duidelijk dat de sterk theoretische richtingen in het aso niet meteen zijn ding zouden zijn. Maar toch koos hij ervoor om aso te proberen, want hij ‘kon nog zakken’ en ze vonden hem ’te slim voor tso’. Uiteindelijk werd het ook geen STEM-richting in het aso, want hij moest ‘zakken’ naar economie-talen. Zijn motivatie in het aso was zo laag tot op het punt dat hij wou stoppen toen hij 18 werd, zonder diploma. Tot vandaag vraag ik me nog steeds af hij niet gelukkiger was geweest in een tso of bso richting met meer praktische vakken. Want tso/bso is zeker geen ‘vuilbak’, integendeel. Het zijn net de beste richtingen voor leerlingen die meer praktijkgericht zijn. Vandaag is G. heel tevreden en gemotiveerd in zijn job als fietsenmaker.

Hoewel deze verhalen al van even geleden dateren, zijn er heel wat vooroordelen hardnekkig. Het is dan ook uiterst jammer dat deze negatieve mentaliteit rond STEM en meer specifiek rond tso/bso er vandaag nog steeds sterk in zit. De woorden ’tso’ en ‘bso’ lijken op zichzelf soms al een drempel voor leerlingen om de keuze te maken. Moeten deze er zelf wel zijn? Waarom gooien we deze woorden niet gewoon in de vuilbak, samen met de vooroordelen over de leerlingen die in deze richting zitten? Op die manier kunnen we van een keuze voor stem altijd een positieve keuze maken, in welke onderwijsvorm ze ook gebeurt.

Mona De Smul werkt voor SODAplus. Margot Dewispelaere is student aan de UGent en stagiair bij SODAplus. Met dit onderzoek in het algemeen en met vzw SODAplus specifiek willen ze de negatieve perceptie van tso/bso scholen onderzoeken én concreet aanpakken door te focussen op de professionele attitudes van de leerlingen en door hier op een positieve manier met behulp van rolmodellen mee naar buiten te komen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content