Koeien van de biologische boerderij Svanholm © Gideon Mendel

‘Het gras is hier zoet.’ Mark Hardebol schudt een baal hooi uit over de koude Deense grond. Het is nog heel vroeg, roze ochtendlicht tekent de horizon onder een verder bewolkt hemeldek. Hardebols kudde pinken komt meteen op het gedroogde gras afgerend. ‘Ik voer ze in de winter wat bij, maar eigenlijk hebben ze genoeg aan wat hier groeit.’ De pinken, de term voor koeien van een jaar oud, scharrelen rond op nog dunne pootjes. Hardebol, een Nederlandse boer in Denemarken, inspecteert ze een voor een. ‘Ik kijk altijd of de ogen helder staan. En of er niet eentje achterblijft als de rest naar me toe komt.’ Hij rijdt hier dagelijks naartoe op zijn quad, vanaf de boerderij. De pinken staan op een door bomen omzoomd veldje, beschut tegen de harde Deense wind die hier over het kustland waait. Ze blijven het hele jaar buiten.

‘Vorig jaar vroor het in de winter op een ochtend zeventien graden. Toen ben ik er ’s ochtends meteen naartoe gegaan, maar ze liepen vrolijk te grazen.’ De koeien, Jerseys, hebben een tweelaagsvacht, legt Hardebol uit, en zijn gemaakt om dit klimaat aan te kunnen. Daar rekent hij ook op, hier op zijn biologische melkveehouderij in het zuidwesten van Denemarken. ‘Ik boer zo extensief mogelijk. Dat wil zeggen: er gaat bijna niets in, en bijna niets uit, behalve melk. De koeien eten gras.’

Denemarken is al decennia koploper in biologische landbouw. Nergens in Europa wordt zoveel biologisch verkocht en op ruim een tiende van de Deense landbouwgrond wordt biologisch geboerd. In Nederland daarentegen is biologisch bij zowel consumenten als producenten nog weinig populair. Ondertussen worden de Nederlandse en Europese doelen voor vergroening van de landbouw steeds ambitieuzer. Kan Nederland iets van Denemarken leren? Een reis naar onze noorderbuur, waar één organisatie aan de wieg stond van de nationale opkomst van biolandbouw.

Deze maand maakte minister Christianne van der Wal van Stikstof en Natuur bekend hoeveel stikstof er per gebied minder uitgestoten moet worden om de doelen voor 2030 te halen. Het was al bekend dat het terugdringen van stikstofuitstoot voor de landbouw een enorme opgave zou worden: in Nederland is de landbouw verantwoordelijk voor bijna de helft van alle uitstoot. De plannen van Van der Wal hangen daar per locatie een cijfer aan. In veel gebieden is een stikstofreductie van meer dan zeventig procent vereist, in acht jaar. Om dat te realiseren is er een transitiefonds van 25 miljard voor landbouw en natuur en kijkt het kabinet naar natuurvriendelijker vormen van landbouw. Boeren moeten duurzamer gaan boeren, of stoppen.

Nederland zoekt naarstig naar een nieuwe verhouding tussen landbouw en natuur. Na decennia van groei en intensivering – het cbs becijferde al eens dat tussen 1950 en 2015 de landbouwproductie vertienvoudigd is – beginnen de ambities nu snel te kantelen. Een duurzamere omgang met de beperkte ruimte die we hebben wordt steeds urgenter, terwijl tegelijkertijd blijkt dat de landbouw ons misschien niet zoveel oplevert als we altijd dachten (het cbs meldde ook dat in dezelfde periode de bijdrage van de landbouw aan het bruto binnenland product van 15 naar 1,5 procent slonk).

Het sluit aan bij de Europese plannen: vorig jaar presenteerde de Europese Commissie de Farm-to-Fork-strategie, een integraal voedselbeleid voor Europa, als onderdeel van de Green Deal. De Europese Unie richt zich daarmee, in tegenstelling tot en tot ongenoegen van landbouwgrootmacht Amerika, op het extensiveren van de landbouw. Dat betekent: minder intensief, minder dure machines, meer grond per dier, bij voorkeur buiten. In 2030 moet het gebruik van chemische pesticiden gehalveerd zijn, moet de landbouw het met twintig procent minder kunstmest afkunnen, met meer oog voor dieren- en plantenwelzijn. En op minstens een kwart van het Europese landbouwland moet biologisch geboerd worden. Ter vergelijking: op dit moment is dat gemiddeld acht procent. En Nederland bungelt met slechts vier procent biologische landbouwgrond onderaan.

Het is eind 2016 en Mark Hardebol zit fronsend over de boekhouding van zijn Deense boerderij gebogen. Hij krijgt de cijfers niet bij elkaar. Het ging goed met zijn melkveehouderij, tot vorig jaar het Europese melkquotum verdween. Het quotum remde de overproductie van melk, door een maximum te stellen aan de hoeveelheid liters die elk land produceerde. Het zorgde daarmee ook voor een stabiele melkprijs. Maar sinds de afschaffing is het voor veel boeren, ook voor Hardebol, moeilijk de wedloop van almaar uitbreidende melkveehouders en de dalende prijzen bij te benen. Ongeveer alles wat de boerderij aan inkomsten heeft, gaat er ook weer uit, ziet hij als hij de kosten van machines, arbeid, mest en pesticiden onder elkaar zet.

‘Heel veel werk, eigenlijk voor niets. Dat wilden we niet meer’, roept Hardebol nu, vijf jaar later, over het pompende geluid van zijn melkmachine heen. Zijn zachtbruine koeien staan ervoor in de rij en hebben mijn aanwezigheid meteen opgemerkt. Ze aarzelen en kijken me met grote ogen aan. ‘Heel slimme dieren, die Jerseys. Kom op, meiden, doorlopen!’ Hij geeft de koeien een vriendelijk klopje in de goeie richting. ‘Boeren zijn eigenlijk de melkkoe van de secundaire landbouwindustrie geworden.’

We staan op de inmiddels biologische melkveehouderij van Mark Hardebol en zijn vrouw Anne. Hij vertrok negentien jaar geleden naar Denemarken. Hij had de landbouwschool in Dronten gedaan, wilde boer worden, maar hij was ook verliefd geworden op Anne, die met haar ouders op een boerderij in Denemarken woonde. Het stel kocht in 2011 samen een boerderij en een stuk grond vlak bij Ribe, het oudste stadje van Denemarken. Op het vlakke, kleiachtige kustland begonnen ze, zoals zoveel Nederlandse boeren in Denemarken, een traditionele melkveehouderij.

Maar toen de financiële situatie steeds nijpender werd, besloten ze tot radicale verandering: zo extensief mogelijk verdergaan. ‘Er gaan gigantische hoeveelheden geld om in de landbouw. Dat komt alleen niet in de zak van de boer terecht, maar in die van de bedrijven eromheen. Ik bespaar nu ontzettend veel geld. Ik hoef nauwelijks te maaien, ik hoef geen machine aan te schaffen voor het maaien, ik hoef geen arbeiders in te huren voor het maaien, ik hoef geen pesticiden en krachtvoer te kopen’, somt Hardebol op, terwijl hij geroutineerd uiers schoonmaakt en losgeraakte melkslangen weer aankoppelt. ‘Dat scheelt enorm veel: sinds 1990 is in Denemarken de melkprijs met veertig procent gestegen. Alleen al de kosten van transport van de melk zijn in diezelfde periode met 350 omhoog gegaan.’

De nieuwe manier van boeren heeft allerlei voordelen. Hardebol levert nu veel minder melk af, maar krijgt daar per liter een hogere prijs voor. ‘Daarnaast stoten we een kwart minder CO2 per liter uit’, zegt hij, als we met de quad aankomen bij een ander stuk van zijn land. ‘Deze vaarzen zijn nog nooit in de stal geweest’, zegt hij, wijzend naar de kudde koeien van zo’n anderhalf jaar oud op dit weiland, ‘en kijk, je ziet hun ruggengraat niet eens. Ze zijn mooi vet, maar ze hebben nog nooit krachtvoer gehad.’

Loop in Denemarken een supermarkt in en het biologische keurmerk lacht je van alle kanten tegemoet

De dieren blijken ook gezonder, zegt Hardebol. ‘Een heleboel gezondheidsproblemen die de koeien hiervoor hadden, zien we nu nauwelijks meer.’ Klauwziektes, slepende melkziekte, uierontsteking: het zijn veelvoorkomende infecties op een boerderij, maar nu zijn koeien alleen gras eten en de hele dag buiten lopen, komen ze in zijn stal nauwelijks nog voor. ‘Neem uierontsteking: dat hadden we drie keer per maand, nu misschien jaarlijks nog een keer of vijf.’

Wat begon als economisch experiment heeft Mark en Anne Hardebol inmiddels ook op andere vlakken overtuigd van de meerwaarde van het biologisch boeren. ‘Een koe in de wei is een motor voor het leven: door het grazen en bemesten van het land neemt de biodiversiteit snel toe.’ Hij zag hoe de koeienvlaaien de afgelopen vijf jaar het leven terugbrachten in zijn uitgeputte land. ‘Eerst klein, vooral insecten, maar die trekken weer groter leven aan. Inmiddels hebben we hier in het bos twee dassenburchten. Ik zie die dassen tussen de koeien scharrelen, op zoek naar wormen en insecten in de koeienvlaaien.’

Mark en Anne Hardebol doen op hun boerderij dingen die gebleken bevorderlijk zijn voor de bodemkwaliteit: niet ploegen, en bemesting met natuurlijke bemesters, zoals koeienvlaaien en groen van het land. Hardebol hurkt en houdt een jong plantje tussen duim en wijsvinger. ‘In de vegetatieve fase, in de winter, sterft het eerste blad van zo’n plantje af en valt op de grond. Dat is in feite natuurlijke bemesting. Vanaf augustus maaien we daarom niks meer, dan weiden de koeien. Een deel eten ze op en de rest vertrappen ze.’ In het voorjaar bloeit het land. ‘Kastanje, wilde appel, wilde kers, bomen vol besjes. Ik weet niet eens wat het allemaal is.’

De kans dat Mark en Anne Hardebol in Nederland hetzelfde experiment waren aangegaan, is klein. Ondanks de vele overeenkomsten tussen de Nederlandse en Deense landbouwsector is er een groot verschil in het aandeel van biologische landbouw: in Denemarken is dat bijna drie keer zo groot. Boeren in Nederland willen niet aan biologisch, is meestal de verklaring. Overstappen is duur, zonder dat dat wat oplevert: te weinig mensen kopen biologische producten. Daar hebben boeren gelijk in. Nederland hangt met 3,2 procent verkochte biologische producten in supermarkten onderaan in het lijstje van Europa.

Minister Henk Staghouwer van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt in reactie op Farm to Fork aan een nationale strategie voor biologische productie en consumptie, ‘als een van de vormen van duurzame landbouw waar het kabinet op inzet’. De strategie, die naar verwachting in september wordt gepresenteerd, neemt de afzetmarkt ‘expliciet mee als aandachtspunt’, schrijft Staghouwer in een brief aan de Tweede Kamer. ‘Een balans tussen vraag en aanbod is cruciaal.’

Denemarken is al zo’n tien jaar Europees kampioen in het verkopen van biologische producten. In Deense supermarktmandjes ligt gemiddeld dertien procent biologische producten, van verkochte wortels en yoghurt is bijna de helft biologisch, net als ruim een derde van de melk, bloem en eieren. Als ik rondvraag hoe biologisch in Denemarken zo groot is geworden, krijg ik overal hetzelfde antwoord: Organic Denmark.

De oprichter van biologische belangenorganisatie Organic Denmark geniet een haast mythische status in de wereld van duurzame landbouw en reist de wereld rond om ‘The Danish Way’ te promoten. Maar wie een holistische duurzaamheidspredikant op blote voeten verwacht, heeft het mis. Ik bezoek Paul Holmbeck in zijn grote, lichte huis dat uitkijkt over de baai van Aarhus en tref geen goeroe, maar een slimme marketingman. Hij praat gepassioneerd over upscaling en strategic tipping points. Holmbeck draagt een colbert, heeft kortgeknipt grijzend haar, helgroene ogen en een Amerikaans accent – hij groeide op in Illinios, maar ook hij verhuisde naar Denemarken voor de liefde. In de sunroom schenkt hij koffie uit de thermoskan die in zo’n beetje elk Deens huis de hele dag op tafel staat, en biedt me havermelk aan. Dan slaat hij zijn armen over elkaar en leunt achterover. ‘Nou, het begon met Jytte.’

Jytte was de kok van de Deense crèche waar Holmbecks kinderen naartoe gingen. Ze wilde graag met biologische producten koken, maar de crèche nam te weinig af om dat te kunnen inkopen. Holmbeck zocht contact met de andere ouders om gezamenlijk te gaan inkopen, voor zowel de crèche als voor hun eigen huishoudens, in grotere partijen. ‘En opeens hadden we toegang tot alle soorten groenten, voor een goeie prijs.’ Het initiatief kreeg wat aandacht van pers en politiek. Twee jaar later, toen er een politieke vacature vrijkwam bij een organisatie voor biologische boeren, zag Holmbeck een kans. ‘Ik wilde de toegang tot biologisch uitbreiden naar de rest van Denemarken.’ Dat ging met een heel bewuste strategie. ‘Ons eerste, belangrijkste argument was: biologische landbouw is belangrijk om het drinkwater te beschermen. Met dat argument kregen we wat politieke steun.’

Holmbeck en zijn organisatie haalden geld op voor campagnes en zetten zogenaamde conversiechecks voor boeren op. ‘Dan gaan we een dag naar een boer toe, en terwijl we samen over de boerderij lopen praten we over biologische landbouw. We bekijken de bedrijfsvoering en rekenen precies voor de boer uit wat het zou kosten en opleveren om over te stappen naar biologisch. We verwijzen boeren ook naar subsidies en nemen veelgehoorde maar ongegronde zorgen weg’, legt Holmbeck uit. ‘Bijvoorbeeld dat het onmogelijk is om zonder pesticiden onkruid onder controle te houden, of dat koeien veel minder melk geven.’ Dat motiveerde boeren om over te stappen. ‘Het kwam in een stroomversnelling toen biologische zuivelproducent Arla in 2006 opeens veel meer melk nodig had.’

Dat kwam doordat Lidl in Duitsland besloot om biologische melk te gaan verkopen. En dus had Arla meer leveranciers nodig, en betaalde het net opgerichte Organic Denmark om meer campagnes op te zetten en conversiechecks te doen. Daarna volgde de overheid als financier. ‘Inmiddels zijn er in vijftien jaar zo’n 3500 boeren overgestapt’, zegt Holmbeck. Dat is ongeveer een tiende van het totale aantal boerderijen in Denemarken.

Net als Holmbeck ging Wilde langs bij elke politieke partij om de biologische zaak te bepleiten

Organic Denmark, dat in 2002 ontstond uit het samengaan van acht bioboerenorganisaties waaronder die van Holmbeck, zag met het instappen van de Lidl het belang van het uitbreiden van de markt naar reguliere supermarkten. In 1990 al introduceerde de overheid een Deens staatsgereguleerd biologisch keurmerk: een grote rode Ø van økologisk, het Deense woord voor biologisch. Die Ø moest meer in de schappen komen. ‘We wilden een hechte samenwerking met supermarkten, zodat zij zich ook zouden inzetten om biologisch te promoten. De Coop was de eerste die wilde meedoen.’

Biologische groenten bij de Fakta supermarkt, Denemarken © Francis Dean / Getty Images

Maar dat was niet genoeg: de meerprijs voor een biologische zak wortelen was nog erg hoog ten opzichte van een gewone. ‘Voor de meeste producten was het bijna een kwart van de prijs. We wilden concurrentie opwekken tussen supermarkten en zorgen dat biologische producten niet meer als “speciaal” verkocht werden. Zo zouden de verkoopprijzen lager worden.’ Door supermarkten ervan te overtuigen dat het verkopen van biologische producten goed is voor hun imago, en, belangrijker, dat de klanten die biologisch kopen ook de klanten zijn die gemiddeld het meeste uitgeven aan voeding, kregen ze de Ø in de schappen van bijna elke supermarktketen die Denemarken kent.

‘Een omslagpunt was het moment dat ook de budgetsupermarkten mee gingen doen, zodat biologisch ook voor mensen met een kleine beurs beschikbaar werd’, zegt Holmbeck. Netto, dat als eerste budgetketen meedeed, verkoopt nu de meeste biologische producten van allemaal. Het keurmerk is bij honderd procent van de Denen bekend, wees marktonderzoek van de Deense overheid in 2016 uit. Loop in Denemarken een supermarkt in en het lacht je van alle kanten tegemoet. Ook opvallend: de biologische producten liggen vaak op ooghoogte, de rest daarboven of daaronder. En het prijsverschil valt, voor de meeste producten, inderdaad mee.

Na boeren en consumenten was er nog één terrein te winnen in de biologische kruistocht van Organic Denmark. Een van de belangrijkste argumenten van boeren om terughoudend te zijn met de overstap, is het onzekere toekomstperspectief. Menig boer, ook in Nederland, is wantrouwig tegenover overheidsbeleid geworden. Net als in Nederland werd in Denemarken na het afschaffen van het melkquotum schaalvergroting enthousiast aangemoedigd, terwijl grote veehouders (en dus grote uitstoters) nu weer worden teruggefloten. ‘Boeren moeten weten waar ze aan toe zijn voor ze grote investeringen doen. Niet alleen nu, maar ook over een paar jaar’, zegt Paul Holmbeck.

En dus richtte Organic Denmark zijn pijlen op de politiek. ‘In het begin noemden ze ons ecofascisten’, lacht Holmbeck. Maar ook hier had de organisatie een strategie. ‘We gingen elke partij af om empathisch te lobbyen. Dat betekent: beginnen met wat zij willen.’ Afhankelijk van de plaats in het politieke spectrum, van links tot rechts, werd bekeken met welk argument voor biologische landbouw partijen te overtuigen zouden zijn. Voor de ene partij was dat dierenwelzijn, voor de andere meer banen op het platteland of verhoogde export, en weer andere partijen wilden vooral natuur en drinkwater beschermen. ‘Centrum-rechts was het meest verankerd in conventionele landbouw, die waren het moeilijkst te winnen.’

De aanpak had succes. Het belang van biologisch is in de Deense politiek breed gedragen en verankerd. Van 2011 tot 2020 voerde Denemarken intensief beleid om biologische landbouw verder te ontwikkelen. Het resulteerde in een verdubbeling van het marktaandeel van biologisch voedsel, een verdriedubbeling van biologische inkopen door restaurants en kantines en bijna een verdubbeling van de biologische landbouwgrond. Het succesvolle beleid kreeg in 2018 een Future Policy Award van de Verenigde Naties. Tien van de elf partijen in de Deense politiek spraken in 2021 af om naar nog een verdubbeling van het biologische landbouwland toe te werken, als onderdeel van het Deense Klimaatplan voor Landbouw. En dat is voor boeren, die niet na elke nieuwe verkiezing hun bedrijfsvoering kunnen omgooien, een belangrijke garantie.

Wie in Aarhus tram 2 neemt richting Lystrup en halverwege uitstapt, komt net buiten de stad aan bij het Agro Food Park. Op dit Deense centrum voor landbouwontwikkeling huizen universiteitsgebouwen, onderzoekscentra, moestuinen en kassen. Het doet denken aan de campus van de Nederlandse landbouwuniversiteit in Wageningen. Alleen staat hier, in plaats van een innovatiecentrum van FrieslandCampina, een onderzoeksafdeling van de biologische zuivelgigant Arla.

Het Agro Food Park huisvest ook het Deense Innovatiecentrum voor Biologische Landbouw, dat wordt geleid door ceo Kirsten Holst. Holst, rood, door de zon gebleekt haar in een middenscheiding en een bril met eveneens rood montuur, ziet dat de ervaring van Mark en Anne Hardebol niet uniek is. ‘De meesten doen het voor het geld’, zegt ze over boeren die in Denemarken overstappen op biologische productie. ‘Pas daarna zien ze vaak ook positieve effecten op het land.’

Het Innovatiecentrum werd in 2021 opgezet door de Deense Landbouw- en Voedselraad en Organic Denmark, doet onderzoek naar het verduurzamen van landbouwmethoden en helpt boeren die willen overstappen. Bij de koffieautomaat (uiteraard biologische bonen) staan kisten met sinaasappels, mandarijnen en walnoten. In Holsts kantoor staan zilveren en gouden koeienbeeldjes voor het raam. Het centrum vormt een letterlijke brug tussen de biologische en traditionele boeren. Het verbindt de kantoren van Organic Denmark en Seges, de reguliere landbouworganisatie, vergelijkbaar met de Nederlandse lto.

Holst komt zelf van die reguliere tak, waar ze ook de innovatieafdeling leidde. Ondanks de inhoudelijke verschillen werken de twee goed samen, zegt ze. ‘Beide zien het belang van het stimuleren van een nieuwe, planeetvriendelijkere landbouw.’ In de praktijk betekent dat vooral een grotere focus op een plantaardig dieet met een bijrol voor vlees, blijkt uit de onderzoeken die het centrum doet. Dat vroeg van Holst ook een andere manier van kijken: ‘We werkten bij Seges vooral voor het voer, niet voor het voedsel.’ Focus op een plantaardig dieet vergt een andere kijk. ‘We hadden het altijd over kwaliteit en oogst, nu moeten we het opeens over smaak gaan hebben.’

Mark en Anne Hardebol doen op hun boerderij dingen die gebleken bevorderlijk zijn voor de bodemkwaliteit

Maar het is nodig, zegt ze, want met alleen biologische productie wordt het landbouwsysteem nog niet duurzamer. Biologisch vlees is op termijn dan misschien beter voor het dier en de landbouwgrond, het is niet per definitie minder milieubelastend dan ‘normaal’ vlees; in sommige gevallen komt er zelfs meer CO2-uitstoot bij kijken. Het gaat, zegt Kirsten Holst, dus om een wijziging van het hele voedselsysteem en de voedingspatronen die we onszelf hebben aangemeten. ‘Vooral: minder en biologisch vlees eten.’

In de kantine van het onderzoekscentrum geven ze alvast het goede voorbeeld. Er is altijd een vegetarische lunch, die wordt bereid met grotendeels biologische producten. De kantine heeft het bronzen Organic Cuisine Label. In 2009 werd dit label opgericht: een bronzen, zilveren of gouden medaille waarmee keukens en restaurants laten zien welk deel van hun gebruikte producten biologisch is. Voor een gouden label moet er met negentig tot honderd procent biologisch voedsel gekookt worden, iets waar luxe restaurants online mee pronken. Sinds 2011 zijn er aanbestedingseisen voor openbare keukens, zoals gemeenten en universiteiten, om het koken met biologisch te stimuleren. In Kopenhagen heeft dit ervoor gezorgd dat bijna negentig procent van het eten in dit soort keukens biologisch is.

De kok op het Agro Food Park deelt borden vegetarische casserole uit. Bij een klein buffet kunnen we daar salade, brood en extra groente bij pakken. Op het eind van het buffet staat een etagère met piepkleine schaaltjes roze bergjes. ‘Tartaar’, licht Holst toe als ze me ziet kijken. ‘Voor wie echt niet zonder vlees kan.’

Conversiechecks voor boeren, samenwerking met supermarkten, aanbestedingsprogramma’s voor openbare keukens, een breed politiek draagvlak. De totaalbenadering is de kern van het succesvolle biologische landbouw- en voedselbeleid, zegt Carsten Daugbjerg, hoogleraar landbouw en voedselbeleid aan de Universiteit van Kopenhagen. Hij deed er een studie naar, voor een boek over effectief Scandinavisch beleid. ‘Het Deense beleid leunt op het stimuleren van zowel de vraag- als aanbodpilaar’, zegt hij. In zijn studie noemt hij dat active market development policy. Ook de Europese Farm-to-Fork-strategie maant lidstaten de markt voor biologische producten te stimuleren.

Daugbjerg noemt de rol van Paul Holmbeck en Organic Denmark doorslaggevend voor het succesvolle Deense beleid. ‘Boeren subsidiëren is makkelijk, dat kunnen overheden heel goed, ook in Nederland. Maar een markt creëren is veel moeilijker. Daar heb je ook private organisaties voor nodig. Organic Denmark is met een relatief kleine organisatie extreem succesvol gebleken’, zegt hij.

Het moet misschien vooral gezien worden als les in het vormgeven van succesvol beleid. Of massale biologische landbouw het klimaatprobleem, het voedselprobleem en het biodiversiteitsprobleem op tijd gaat oplossen, daarover woedt de discussie nog hevig. Maar als we wachten tot die gevoerd is, is het sowieso te laat, is de Deense gedachte. De ‘Danish Way’ wordt gekenmerkt door pragmatiek. Biologisch is voor veel boeren eerst een verdienmodel, en dan een ideologie. Holmbeck, vaandeldrager van de biologische groei, werkt niet vanuit een diepe, dogmatische overtuiging van biologisch als de enige juiste weg, maar vanuit een praktische gedachte. ‘We moeten onze energie niet verspillen aan verlammende discussies over wat het allerbeste is of elkaar aanvallen op verschillende manieren van boeren’, zegt hij. ‘Houd mensen ideeën voor, geen ideologieën.’

‘Stilstand is iets waar alleen de agribusinesslobby blij mee is, dus ik ben blij met elke stap vooruit’, zegt ook Michaël Wilde, directeur van Bionext. (‘Je zou kunnen zeggen dat wij de Nederlandse Organic Denmark zijn.’) Wilde kijkt hoopvol uit naar de Nederlandse strategie voor de biologische Farm-to-Fork-doelen. Hij is blij dat hier ook beweging ontstaat. ‘Eindelijk, zou je kunnen zeggen: alle landen om ons heen zijn allang in beweging. Duitsland besteedt dertig miljard EU-subsidie aan duurzamere landbouw.’ Hij verwacht niet dat Nederland zal gaan inzetten op een kwart biologisch landbouwareaal. ‘Dat is gezien waar we nu zijn niet realistisch. Ik verwacht dat het rond de vijftien zal worden’ – toch een behoorlijke stap vanaf de vier procent die het nu is.

Paul Holmbeck, die in 2020 afzwaaide bij Organic Denmark en nu als adviseur werkt, werd door de Nederlandse biologische sector gevraagd om aanbevelingen voor een Nederlandse transitie op papier te zetten. Die worden nu gebruikt als input voor het nationaal strategische plan van het ministerie van Landbouw. Wilde wil wel alvast verklappen dat er veel overeenkomsten met het Deense model in zitten.

Hij ziet ook een verschuiving in het Nederlandse politieke landschap. Net als Holmbeck in Denemarken ging hij langs bij elke politieke partij om de biologische zaak te bepleiten. ‘Eigenlijk is niemand meer anti-bio’, zag hij. ‘De Farm-to-Fork-strategie en de Green Deal hebben daar wel bij geholpen, men heeft ingezien dat de EU vol inzet op verduurzaming, onder andere via biologisch. Ik zie dat de traditionele lobby daardoor ook wat minder effect heeft.’ Ook de samenwerking met lto is beter dan ze ooit was, zegt hij.

Dus ontstaan ook politiek nieuwe initiatieven. Eind vorig jaar werd een motie van Laura Bromet (GroenLinks) en Caroline van der Plas (BoerBurgerBeweging) aangenomen, ‘ook met haar heb ik goed contact’, zegt Wilde vrolijk. Volgens de motie moet de rijksoverheid gaan onderzoeken hoe de afzet van biologische producten door Nederlandse boeren en tuinders vergroot kan worden, en welke rol de overheid daar zelf in kan spelen via aanbestedingseisen. In opdracht van het ministerie van Landbouw onderzocht de Wageningen Universiteit in hoeverre biologisch boeren kan bijdragen aan stikstofreductie. De conclusie was dat biomelkveehouders een vijfde minder ammoniak kunnen uitscheiden dan hun reguliere collega’s. In hun rapport bevelen de onderzoekers aan te kijken naar de optie om rond kwetsbare natuurgebieden alleen nog biologische melkveehouderijen toe te laten.

‘Je moet er wel helemaal voor gaan’, zegt Mark Hardebol als we na het melken aan de tafel in hun groen geschilderde eetkamer zitten te ontbijten. Op tafel zelfgemaakte yoghurt, vers roggebrood, eigen melk, koffie. ‘Als iedereen overstapt naar biologisch, maar we denken niet op een andere manier na over voedselproductie, dan krijgen we inderdaad een voedseltekort, zoals de veelgehoorde kritiek luidt. Maar als we ons afvragen wat we echt nodig hebben en nieuwe manieren van landbewerking verkennen, dan heeft het kans van slagen.’

Ook hij en Anne proberen dat te doen. ‘Er is zo veel mogelijk met dit land, maar dat kunnen we niet allemaal alleen. Als iemand bijvoorbeeld in de luwte van onze boomwallen een rij fruitbomen en bessenstruiken zet, heb je veel opbrengst van weinig ruimte. Ik heb er zelf het verstand en de arbeidskracht niet voor, maar je zou van dit land een veel groter inkomen kunnen halen. Ik zie voor me dat andere boeren hier ook komen verbouwen. Dat zou ik ideaal vinden.’

Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten