Direct naar artikelinhoud
Column

Had Rutte maar de moed en visie van Thorbecke

Rutte tijdens een persconferentie naar aanleiding van zijn bezoek aan de Portugese premier Pedro Passos Coelho.

Als ik u zou vragen welke politicus fulmineerde dat dit voorstel 'centrale autocraten' in de kaart speelt, zou u geen seconde bedenktijd nodig hebben. Toch zou het antwoord fout zijn.

Het was niet Wilders, maar het conservatieve Kamerlid Groen van Prinsterer die dit 160 jaar geleden zei over de ontwerp-gemeentewet van de liberaal Thorbecke. Groen moest er niks van hebben; dit was vrijzinnige politiek die een centralisme in het leven riep dat de aloude nationale vrijheid om zeep hielp.

De gemeentewet was onderdeel van Thorbecke's streven van Nederland een eenheidsstaat te maken door de bestuurlijke en economische fragmentatie tegen te gaan. Daartoe wilde hij niet alleen het bestuur stroomlijnen, maar ook lokale accijnzen en tollen opruimen die de handel in de weg stonden en 'de productieve kracht der natie belemmerden'. Toen een Kamerlid waarschuwde dat hij zich met deze maatregelen niet populair zou maken, antwoordde Thorbecke: 'Zo er dan populariteit moet wezen, dan vraag ik niet de populariteit van het ogenblik, maar duurzame populariteit'.

Bij het beschrijven van deze episode in zijn boek 'Honderd jaren' verloor de parlementaire geschiedschrijver Oud even distantie: 'Wie durft thans te betwisten dat de uitkomst heeft bewezen dat het gelijk hier ten volle aan de zijde van de minister is geweest?' Maar de vrijzinnig-democraat Oud was zelf politicus genoeg om te onderkennen dat Thorbecke zoveel tegenkrachten losmaakte dat het hem de politieke kop zou kosten. 'Een regering hervormt niet straffeloos. Op iedere actie volgt reactie. Een zo snel tempo houdt een volk in de regel niet bij'.

De reactie kwam toen Thorbecke enkele jaren later aan de rooms-katholieke kerk toestond de bisdommen in Nederland te herstellen. In de golf van antipapisme die hij daarmee in de nog overwegend protestantse natie losmaakte, ging hij met zijn kabinet kopje onder. Maar de hervormingen die hij in gang had gezet, werden niet teruggedraaid, hooguit in de uitvoering door tegenwerking vertraagd.

Thorbecke maakt dus met recht en reden aanspraak op het predicaat 'staatsman'. Niet alleen legde hij met de Grondwet van 1848 een fundament voor de parlementaire democratie en de decentrale eenheidsstaat, ook toonde hij politieke moed in zijn benauwdste uren, toen hem luidkeels het lot van Oldenbarnevelt en de gebroeders De Witt werd toegewenst. Wat zijn (tijdelijke) ondergang bewerkte, was dat hij met het opruimen van oude machtsposities tegenkrachten opriep, die hun kans schoon zagen toen zich een kwestie aandiende die de volkshartstochten opwekte.

De politieke geschiedenis van de eenwording van de natie vertoont een grote, misschien wel logische, analogie met het proces van Europese integratie, al is het nog onzeker wat de uitkomst zal zijn. De staatsvorming op Europees niveau roept dezelfde heftige botsing op tussen wat rationeel geboden is en wat aan gevestigde belangen, sentimenten en politiek opportunisme in de weg staat. De omstandigheden kunnen verschillen, maar het politieke krachtenveld is hetzelfde en het hangt af van de verdeling der gewichten welke kant het op gaat.

In Nederland gold voor de houding tegenover Europese eenwording decennialang het woord van de liberaal Cees Berkhouwer 'Europa moet, omdat het moet'. Maar het was alweer een liberaal, de toenmalig VVD-fractieleider Bolkestein, die midden jaren negentig de consensus, of door het gebrek aan debat wellicht schijnbare consensus, doorbrak met filippica's tegen de Brusselse bureaucratie en pogingen van Europa meer te maken dan een onbelemmerde handelszone. Een muntunie kon net; hij verzette zich tegen stappen in de richting van een politieke unie, een standpunt dat nadien gemeengoed werd.

De weerstand tegen een politieke unie is zelfs zo diep ingedaald, mede door de volksuitspraak in 2005 tegen een Europese grondwet, dat Den Haag afgelopen donderdag hysterisch, afkeurend of ontwijkend reageerde op een pleidooi van bondskanselier Merkel in die richting. In haar ogen zijn een monetaire en begrotingsunie niet voldoende, het is nodig tot een politieke unie te komen. Ze gaf aan die term geen nadere invulling, maar het uitspreken ervan was al voldoende om iedereen in de gordijnen te jagen. Zelfs de meest pro-Europese politicus in Den Haag, D66-aanvoerder Pechtold, durfde het woord niet te herhalen en vluchtte in het beeld van een fietser die moet blijven pedaleren om niet om te vallen.

Gemeten aan de visie, moed en standvastigheid die Thorbecke anderhalve eeuw geleden aan de dag legde, is het in Den Haag thans behelpen en wordt terrein prijsgegeven aan het opportunisme en de culturele en materiële behoudzucht die na het referendum in 2005 ruim baan hebben gekregen - niet voor niets begon daarna de electorale opmars van PVV en SP. Premier Rutte, toch een verre nazaat van de liberale stamvader, markeerde vorig najaar het terreinverlies met zijn uitspraak: 'Ik heb niets met de Grieken. Ze gaan op hun 51ste met pensioen en lijken alleen maar op vakantie te zijn'. Dat Nederland niettemin krediet verstrekte, was 'om zoveel mogelijk te doen om onze centen terug te krijgen'.

De paradox die werkelijk hout snijdt is dat de diepe financieel-economische crisis in Europa kon ontstaan door het ontbreken van een politieke unie met centrale bevoegdheden. Bij Thorbecke gingen 160 jaar geleden bestuurlijke en economische integratie hand in hand en was er tegelijk, dankzij zijn Grondwet, een bedding voor ontplooiing van de democratie. Een kwestie van moed, waarvan de liberaal zich in het debat over de gemeentewet bewust was: 'Dit wetsontwerp draagt geen getuigenis van vrees, maar van vertrouwen in een edele natie'.