Politiek gedoe rond Dodenherdenking is ontstaan tijdens de Koude Oorlog

Door Carel Brendel, 4 mei 2011

Politiek gedoe rond Dodenherdenkingen is geen nieuw verschijnsel. Het fenomeen is ontstaan tijdens de Koude Oorlog, toen het roemrijke verzetsverleden de belangrijkse troef was voor de in het verdomhoekje geraakte CPN. Een rode draad is de angst voor het ‘heroplevende fascisme’, dat te pas en vooral te onpas van stal wordt gehaald.

 ‘Zullen we gewoon weer herdenken?’ Deze sympathieke vraag stond vanmorgen boven een voortreffelijke beschouwing in De Pers van de verslaggevers Kustaw Bessems en Dirk Jacob Nieuwboer. Het tweetal gaf een overzicht van alle lopende affaires rond de Dodenherdenking. Alles passeerde de revue: de omstreden toespraken van de Wilders-bestrijders Thomas von der Dunk en Rob Riemen; de onberaden uitval van oud-Kamerlid Mei Li Vos richting PVV; de ‘politieke statement’ van Wilders als reactie op Vos; en de oorzaak van allerlei irritatie: de opname in het PVV-verkiezingsprogramma van de gedachte dat op 4 mei de slachtoffers van het (nationaal) socialisme worden herdacht – ongetwijfeld een ideetje van ideoloog Martin Bosma, opstoker van de oeverloze Hitler-was-een-socialist-discussie.

Bessems en Nieuwboer stellen terecht dat de ophef rond de Dodenherdenking geen nieuw fenomeen is. Het gedoe is in de hand gewerkt door het besluit om naast de doden van de Tweede Wereldoorlog ook andere slachtoffers te herdenken. Het thema voor dit jaar is ‘vrijheid op straat’. Volgens De Pers voert de officiële toelichting ‘langs Irak, de Palestijnse gebieden, Iran, Egypte, Tunesië, Moldavië, andere voormalige Sovjetrepublieken, Belfast, de sloppen van Rio de Janeiro én naar de zwarte, Amerikaanse burgerrechtenactiviste Rosa Parks die in 1955 haar plaats in de bus weigerde af te staan aan een blanke medereiziger’. De twee auteurs noemen daarnaast het fenomeen van de politiek correcte lezingen, bijvoorbeeld van schrijver Geert Mak, die in 2004 de genodigden in de Nieuwe Kerk toesprak over de Europese beweging en de internationale broederschap.

Negen jaar na dato is het geen schande om mijn lezers er aan te moeten herinneren dat NRC Handelsblad driftig meedeed aan de ‘politisering’ van de Dodenherdenking met een hoofdartikel tegen Pim Fortuyn. In mijn boek De Onzichtbare Ayatollah schrijf ik dat ‘Nooit meer Auschwitz’ een mooie leus is, maar dat we nu zitten met ‘Altijd weer Auschwitz’ – het steeds maar weer (en meestal ten onrechte) De Oorlog van stal halen in hedendaagse kwesties.

Hoe komt het dat het Nederlandse herdenkingswezen in politiek correct vaarwater is beland? Het antwoord op die vraag heeft meer te maken met de Koude Oorlog dan met de Tweede Wereldoorlog. Een verklaring voor de verdeeldheid vanaf het begin is onmogelijk zonder in te gaan op de bijzondere positie van de CPN, voor, tijdens en na de Bezetting.

De communisten waren tot 1940 een politieke randgroep – extreemlinkse revolutionairen aan de leiband van Moskou. Rond 1930 verordonneerde de Komintern dat de sociaal-democratie als de grote vijand moest worden beschouwd. De communisten bestreden daarom op volle kracht de ‘sociaal-fascisten’ van de SDAP. PVV’er Bosma is dus beslist geen pionier in het onterecht op één hoop gooien van sociaal-democraten en nationaal-socialisten.

Na de machtsovername van Hitler zette Moskou een nieuwe lijn in. Brede volksfronten van socialisten en communisten waren nodig om aan het fascisme een halt toe te roepen. In Nederland met zijn piepkleine communistische partij kwam een dergelijk front overigens niet van de grond. Aan de linkse samenwerking kwam in 1939 een schokkend einde. Tot verbijstering van veel communisten sloot hun vereerde voorman Jozef Stalin een pact met aartsvijand Adolf Hitler. Het Rode Leger viel Polen in de rug aan en liep de Baltische staten onder de voet.

CPN-leider Paul de Groot riep zijn aanhang in 1940 op om zich ‘correct’ tegen de Duitse bezetters te gedragen. Ondertussen ging de partij wel in de illegaliteit. Lokale communisten namen in februari 1941 het initiatief tot de beroemde Februaristaking in Amsterdam, een ongekend massaprotest tegen de anti-Joodse maatregelen van de Duitsers. Dat was dus drie maanden vóór de Duitse aanval op de Sovjet-Unie.

Met Rusland in het geallieerde kamp groeide er een toenadering tussen de communisten en de rest van de Nederlandse bevolking. De illegale krant De Waarheid kon op veel sympathie rekenen. In diverse verzetsgroepen werkten communisten samen met andersdenkenden. Helemaal vertrouwd werden ze ook weer niet. Altijd was er de angst dat de communisten aan het einde van de oorlog een greep naar de macht zouden doen, zoals in 1917 en 1918 was gebeurd in Rusland en andere Europese landen.

Na de Bevrijding kon de CPN eerst nog op veel sympathie rekenen. De partij had zich voortreffelijk geweerd in het verzet. Bij de Waarheid stroomden de abonnees toe. De Eenheidsvakcentrale kende een sterke ledenaanwas. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen boekte de partij een ongekende winst. In Amsterdam ging ze gelijk op met de nieuw gevormde PvdA.

De glorieperiode duurde kort. Direct na de Untergang van Hitler brak de Koude Oorlog uit. De communisten pleegden in 1948 een coup in Tsjechoslowakije. Dat was voor de andere partijen het definitieve bewijs dat de CPN niet meer te vertrouwen viel. De partij verschrompelde verder toen zij het neerslaan van volksopstanden in Oost-Duitsland (1953) en Hongarije (1956) hardnekkig bleef goedpraten. In 1958 scheurde de CPN in stukken. Op dat moment was ze net zo onbetekenend geworden als voor de Tweede Wereldoorlog.

Ondanks alle tegenslagen hield de CPN één troef in handen: haar voortreffelijke rol in het verzet tegen de ‘moffen’. Terwijl de officiële herdenkingen bol stonden van waarschuwingen tegen nieuwe totalitaire regimes, koesterde de partij haar eigen gloriedaden. Voorop stond de Februaristaking. Vele jaren kende Amsterdam twee herdenkingen, de officiële van de gemeente en de officieuze van de CPN. Eén keer was er zelfs nog een derde herdenking door geroyeerde communisten, die niet meer welkom waren in het defilé van stalinist De Groot.

De communisten besteedden bijzonder veel aandacht aan de jaarlijkse herdenking van hun verzetsheldin Hannie Schaft. In 1951 zette de overheid pantserwagens en met stenguns bewapende marechaussees in om een eerbetoon aan ‘het meisje met het rode haar’ te voorkomen. De regering-Drees wilde geen politieke demonstratie op de erebegraafplaats bij Overveen, ‘symbool van nationaal verzet’.

De communisten stonden beslist niet alleen in het koppelen van actuele politiek aan het herdenken van De Oorlog. Maar ze maakten er wel hun specialiteit van. Bij het defilé langs de Dokwerker ging het natuurlijk over het heldhaftige optreden van de communisten tijdens de Februaristaking. (Hun tegenstanders ontkenden overigens het aandeel van de CPN. Ze beweerden dat het om een spontane actie ging. Later onderzoek bevestigde dat het Amsterdamse CPN-kader een beslissende rol speelde in de eerste uren van de staking.) Tegelijkertijd waren de manifestaties bedoeld voor actuele kwesties: voor loonsverhoging, tegen de Duitse herbewapening, tegen de oprichting van Navo. De laatste twee zaken waren voor de partij een teken van de heropleving van het fascisme. Tot en met de dag van vandaag staan allerlei herdenkingen in het teken van de veronderstelde heropleving van het fascisme in binnen- of buitenland.

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kwam vrij plotseling een einde aan het communistische isolement. Het luwen van de Koude Oorlog viel samen met een sociaal-culturele revolutie, die mede werd gevoed door een hernieuwde belangstelling voor de Bezetting. De mythe van het heldhaftige en verenigde Nederlandse volk hield geen stand. Het naoorlogse verzet vond een rechtvaardiging in het labbekakkerige gedrag van de gevestigde elites, tegen de ‘burgemeesters in oorlogstijd’, die veel te braaf en gezagsgetrouw allerlei Duitse orders hadden uitgevoerd. Tegenover de falende ‘rechtse’ autoriteiten staken de communistische verzetsstrijders daarentegen zeer gunstig af. Een kritische en minder gehoorzame nieuwe generatie zou er voortaan voor zorgen dat de vreselijke vervolgingen uit de oorlogsjaren niet meer plaats konden vinden.

De oude oorlogsmythe werd geruisloos ingeruild voor een nieuw politiek correct verhaal. Met de waarschuwingen tegen ‘opkomend racisme’ – weldra de verzamelnaam voor alle ongewenste kritiek op de multiculturele samenleving – konden de herdenkers voortborduren op eerdere communistische acties tegen het ‘heroplevende fascisme’.

Het proces is tot in detail beschreven door socioloog Herman Vuijsje in zijn standaardwerk Correct. De rest is geschiedenis. Zoals alle verschijnselen zijn ook dodenherdenkingen onderhevig aan golfbewegingen. Vandaag beleven we, schrijven Bessems en Nieuwboer, ‘een voorlopig partijpolitiek hoogtepunt’. De verdunking en de verwildering van 4 en 5 mei stuiten echter op weerstand. De nieuwe NIOD-directeur Marjan Schwegman riep eerder al op om bij de herdenkingen niet af te dwalen van de oorlog en meer aandacht te besteden aan de bezettingstijd zelf. Het duo van De Pers heeft een oplossing, waar ik me van harte bij aansluit. “Terwijl het zo simpel had kunnen zijn. De Tweede Wereldoorlog. Doden. Herdenken.”